Arnon Grunberg
NRC Handelsblad,
2016-05-07
2016-05-07, NRC Handelsblad

‘Als ik gekwetst word, glimlach ik’


Toef Jaeger

Het is niet echt een Moederdagboek geworden: Moedervlekken, de nieuwe roman van Arnon Grunberg. „Dat kan je van mij ook niet verwachten”, zegt hij lachend achter een kop groene thee in het Ambassade Hotel in Amsterdam. Moedervlekken gaat over psychiater Kadoke, die bij de alarmdienst voor suïcide werkt en ervan overtuigd is dat leven een kwestie van niet-sterven is. Hij maakt echter verkeerde inschattingen en gaat over tot een alternatieve behandeling van een patiënt. Deze patiënt, een vrouw die aan automutilatie doet, trekt in bij de moeder van Kadoke omdat deze hulp nodig heeft. De moeder heeft een piemel. Het blijkt dat Kadokes vader de rol van de moeder heeft overgenomen na haar overlijden, omdat zij onmisbaar was. Dus nu is de vader de moeder, inclusief haar oorlogstrauma’s en de intieme band met haar zoon. Ondertussen groeien goedaardige moedervlekken op de rug van Kadoke.

Wie Grunberg een beetje volgt, weet hoe intens de band met zijn moeder was. Maar „het is gewoon geen boek over mijn moeder. Ik denk ook dat je het drama dat je de lezer wil meegeven soms beter kan overbrengen door te liegen. Niet door precies te schrijven hoe het was. De veroudering van mijn ouders is eigenlijk zo’n vervreemdend proces geweest, zo absurd, zo komisch, maar ook heel tragisch. Ik wilde die vervreemding accentueren. Er moest iets niet kloppen aan mijn moeder.”

En dus gaf je haar een piemel?

„Ja, om allerlei redenen. Ik had tijdens het schrijven opeens genoeg van de moeder, ik wilde van haar af. Daarnaast denk ik dat oudere mensen geslachtloos worden, het verschil tussen man en vrouw wordt overschrijdbaar. Ik zag mijn moeder naakt toen ze in 2010 ziek werd. Ze had al lang een baarmoederverzakking – sorry dat ik plastisch ben – maar ik zag die baarmoeder eruit hangen. Ik dacht toen: mijn moeder heeft een piemel. Dat beeld vond ik heftig en het kwam weer terug toen ik besloot haar in mijn roman te transformeren van moeder tot vader. En er is nog een reden, ook in De Asielzoeker zit zo iemand, dat je kan besluiten degene te worden om wie je rouwt, of dat je besluit haar kleren aan te trekken. Ik ben zelf nooit in de verleiding gekomen om van welke dode dan ook de kleren aan te doen, maar ik kon me wel voorstellen dat dit bij een rouwproces hoort, dat je verder wilt gaan als die dode. Ik schreef ook op m’n blog, toen m’n moeder stierf, ik moet nu zelf verder als m’n moeder. Waarop ik bedacht: als je je eigen moeder kan worden, kan je ook je eigen vrouw worden als ze dood is, inclusief haar trauma’s. Op de achtergrond speelt de oorlog mee. Ik wilde per se geen kampoverlevende aan het woord laten.”

Was die ‘ontmoedering’ ook nodig om afstand te creëren?

„Vooral om aan te geven dat dit een roman is. En om te zeggen: we hebben het over een afbeelding van de oorlog, niet over de oorlog zelf, die natuurlijk in mijn andere romans ook een belangrijke rol speelt. Ik ben er zelf niet geweest, dus ik doe niet aan directe verslagen.”

‘Tirza’ gaat over de controle van de liefde, ‘Huid en haar’ over de economie van de liefde. Is ‘Moedervlekken’ het afscheid van de liefde?

„Nee, absoluut niet. Dit is een poging tot het herdefiniëren van liefde. Kadoke maakt weliswaar net als Hofmeester in Tirza of Oberstein in Huid en haar een val, maar hij geeft zich er niet aan over. Hij stribbelt heel erg tegen. In die zin komt Kadoke het dichtst bij mij, wanneer hij beseft dat niet-sterven iets anders is dan leven. Zijn idee dat je geen zelfmoord mag plegen en dat je moet overleven, is uiteindelijk niet genoeg. Dat is geen hoopvol inzicht, maar wel een inzicht dat tot vernieuwing kan leiden.”

Gaat je werk nu ook een andere kant op?

„Dat sluit ik niet uit. Ik heb het gevoel dat ik met Kadoke nog niet klaar ben. Hij is bij uitstek iemand met veel zelfreflectie en iemand die zich anders verhoudt tot andere mensen. Uiteindelijk is hij in staat tot liefdevolle zorg. Tijdens het schrijven merkte ik al dat dit boek anders is. Schrijven is altijd een emotioneel proces, maar dit was heftig. Het lag voor de hand om te denken: dat is vanwege je moeder, maar daarin zat het hem helemaal niet. Ik heb meegelopen met de acute psychiatrische dienst Rijnmond, en dat was een inspiratiebron voor deze roman. Wat je daar meemaakte, was heftig en sommige dingen die je meemaakt worden dan persoonlijk. Je gaat vragen stellen: waar trek je de grens, en waar is de grens tussen ziek en normaal? Normaliteit kan je veinzen.”

Voor dat laatste had je de crisisdienst niet nodig, dat idee komt in al je werk voor.

„Dat is waar, maar nu hield ik me bezig met de flinterdunne grens tussen de buiten- en binnenwereld. Het is heel moeilijk te zeggen wanneer een crisis begint. Wat me erg heeft beziggehouden is dat psychiatrische patiënten een wederdienst wilden. Ik heb twee dagen schrijfles gegeven en ik moest terugkomen om mijn ervaringen te delen. Ik werd zelf ook geëvalueerd en kreeg toen vrij harde kritiek. Ze zeiden: we vinden dat je geen oog hebt voor het lijden van anderen. Je stukken over de dienst (voor deze krant, red.) zijn leuk en grappig, maar je ziet niet wat lijden is voor deze mensen. We denken dat dat komt omdat je een angststoornis hebt.

„Ik zat die avond in mijn hotelkamer ontzettend te huilen, omdat ik het heel erg vond dat iemand dat zei. Wie ben je als je het lijden van anderen niet kan zien? Als schrijver en als mens? Als je geen lijden ziet, heb je gefaald. Die angststoornis vond ik ook ontstellend – ik trok me dat enorm aan en moest er iets mee doen, het liet me niet los. Je gaat je dan ook afvragen: wat betekent het als je het lijden van anderen wél ziet? Dat is eigenlijk ook verschrikkelijk. Mijn moeder leefde toen nog en ik realiseerde me dat ik bepaalde dingen inderdaad gewoon niet wilde zien. Ik herinner me ook dat toen mijn vader ziek was en de artsen kwamen, ik altijd wegliep. Het is een begrijpelijk overlevingsmechanisme. Er zit ook een grens aan in hoeverre je mee kan lijden met een ander.”

Veranderde de relatie met je moeder omdat je oog wilde hebben voor haar lijden?

„Nee, ik heb me er altijd tegen verzet. Als ik echt oog voor het lijden van mijn moeder had gehad dan was ik een man geworden die nooit bij zijn moeder was weggegaan. Ik wilde leven en maakte een rücksichtsloze keuze voor mezelf. Het is een dilemma, ik heb altijd goed voor mijn moeder gezorgd. Je ziet iemand lijden en de meisjes die voor mijn moeder zorgden zeiden: als jij hier bent gaat het goed en als je weg bent gaat het minder. Toch ben ik elke keer weggegaan. Je kan je afvragen hoe ver de verantwoordelijkheid gaat voor een geliefde of ouder. Hoe ver moet je gaan in je opoffering? Die vraag zit ook in dit boek. Ik heb daar geen antwoord op. Het is terecht als mensen zeggen: er zijn grenzen. Als je partner erg ziek wordt, is-ie ook geen partner meer. Tegelijkertijd heeft dat ook iets onverbiddelijks dat je denkt: maar als ik het ben, dan wil ik ook niet worden afgedankt.”

Was dat zoeken naar bescherming de reden dat je het boek van je moeder over haar kampervaringen nooit had gelezen?

„Ja, ik was bang dat er dingen in zouden staan die ik niet zou willen weten.”

Ze heeft het vrij droog opgeschreven.

„Zeker, heel droog. Ze was niet hysterisch. Ze kon hysterisch doen over mij, maar niet over de oorlog. Ze had een hekel aan mensen die daar heel dramatisch over deden. Ze schrijft ook in dat boek wanneer ze hoort dat haar ouders zijn vergast: ik sta mezelf een dag verdriet toe en dan moet ik weer verder. Met die hardheid ben ik ook opgevoed.”

Dat is wat jij ook in feite tegen jezelf zei na het overlijden van jouw moeder.

„Ja. Op een bepaalde manier denk ik dat ze hierover tevreden is. Ik vraag me wel af of je, als je hard bent voor jezelf, je niet ook empathie met jezelf moet hebben, omdat je anders mensen van je afstoot. Of dat je ze afstoot doordat je steeds weer meer van jezelf eist omdat je denkt dat dat de enige manier is om te mogen leven.”

Heb je mensen afgestoten?

„Natuurlijk, door dingen niet uit te spreken, door ze geen deelgenoot te maken. Als ik schrijf kan ik alles delen, maar gewoon niet. Als ik gekwetst word, glimlach ik. Dat kan een goeie strategie zijn, maar juist in een intieme relatie is dat funest.”

Je schreef dat je goed bent in hechten, maar even goed in onthechten.

„Dat schreef ik voor een moeder-kindsymposium. Mijn moeder was ontzettend lief, maar ze kon ook omslaan en dan bestond je niet meer. Dat heb ik als kind als verwarrend ervaren. Als ik eerlijk ben zie ik veel terug in mijn eigen liefdesleven. Dat hechten en onthechten heb ik onbewust wel herhaald. Op het moment dat er iets gebeurt waardoor ik me onveilig voel, ga ik over op radicale onthechting.”

Toch zijn de moedervlekken in het boek goedaardig.

„Moedervlekken zijn ook goedaardig. Op symbolisch niveau kan je je niet meer verschuilen achter je ouders, je moet verantwoordelijkheid nemen voor je eigen leven en gedragingen, dus daarom zijn ze goedaardig. Het trauma aanvaarden en voortzetten, waar Kadoke en zijn moeder voor kiezen, is best een goede strategie.”

Toch is het ook paradoxaal: een onmisbaar iemand blijkt prima vervangbaar.

„Als je aanvaardt dat iemand onvervangbaar is, dan ben je zo afhankelijk, dan creëer je een onveiligheid voor jezelf. Ik kan me herinneren dat ik dacht dat als mijn moeder onvervangbaar was – ze dreigde met weggaan en soms met zelfmoord – ik dan een vervanger moest zoeken. En ik denk dat ik dat altijd ben blijven doen. Ik ben gehecht aan mensen, maar denk ook altijd: ik moet een vervanger achter de hand hebben. Ik moet een plan B hebben, wat natuurlijk ook niet altijd verstandig is in een relatie. Dat zijn overlevingsstrategieën die hele perverse neveneffecten hebben, die relaties op een bepaalde manier weer in gevaar brengen.”

Zat de documentaire over jou en je moeder je in de weg bij het schrijven van de roman?

„Nee. Ik heb de filmmaker haar gang laten gaan, en mijn moeder ook, die vond het best. Ik vind het soms zo intiem dat ik me wel schaamde toen ik het zag. Ik schaamde me voor de telefoongesprekken. Sommige dingen zeg je niet meer tegen je moeder als volwassen man. Ik had een telefoongesprek met haar toen ik bij mijn Engelse vertaler zat. Na afloop vroeg hij: was dat je vriendin? Ik zei: nee, m’n moeder. Beter kon de schaamte niet worden uitgedrukt. Tegelijkertijd is dit de modus vivendi die wij met elkaar hadden gevonden, ik doe er niemand kwaad mee.”

Het denkbeeldige legt het altijd af tegen de werkelijkheid in je werk. Ik vroeg me af of met dat idee wel te leven is als auteur.

„Wel als je leeft zoals ik leef. Die werkelijkheid is een steen waaraan ik mezelf schuur, een maatstaf, een onderzoek. Als het denkbeeldige het gaat winnen van de werkelijkheid dan kom je in de wereld van de wanen terecht. Misschien ben ik daar ook bang voor. Als ik verhalen over psychosen hoor, kan ik me ermee identificeren, maar ik zou nooit in die wanen kunnen geloven. Misschien is dat wel mijn redding, maar dat betekent ook dat je soms misschien te sceptisch of te wantrouwend bent.”

Is het ook de enige manier om de man te zijn die niets mankeert, zoals bij Kadoke het geval is, en zoals de psychiater tegen jou zei toen je kind was?

„Het is absurd dat je ouders je naar een psychiater sturen en dat die dan zegt: dit kind mankeert niks, laat de ouders maar komen. Maar, zeker met dit boek – en misschien was het daarom moeilijk om dit boek te schrijven – dacht ik: met mij is wel iets aan de hand.”

En dat waren de angststoornissen en het idee dat je andermans lijden niet ziet?

„Het is een proces. Ik identificeerde me met Kadoke tijdens het schrijven, meer dan met andere personages. Hij is niet grensoverschrijdend en toch denk je: er is met hem iets aan de hand en daarop dacht ik weer: er is met mij iets aan de hand. Dat niet-sterven volgens Kadoke gelijk staat aan leven, dat kan je niet normaal noemen. Als er niets aan de hand is, betekent het dat er iets aan de hand is. Het is niet voor niets dat in het boek tegen Kadoke wordt gezegd: ik zal je leren wat lijden is, dan leer je wat liefde is. Dat is een vreselijke gedachte, maar ook een mooie.”

En heeft Kadoke geleerd wat liefde is?

„Wel in die zin dat hij op een punt is gekomen dat hij zichzelf kan vernieuwen.”