Arnon Grunberg
de Volkskrant,
2001-10-05
2001-10-05, de Volkskrant

In taal ontsnappen


Arjan Peters

In het verhaal 'Nijptang' gaat Arnon Grunberg op theevisite bij een Nederlands echtpaar in New York. Hij neemt zich uitdrukkelijk voor niemand voor het hoofd te stoten. Een voornemen dat zijn nervositeit vergroot, wanneer hij zich op het privaat genoodzaakt ziet, de pot krachtig schoon te borstelen.

Door dat geweld breekt de borstel af, die muurvast in de afvoerbuis komt te zitten. Arnon trekt nog maar eens door, met als gevolg dat het water met zijn uitwerpselen naar boven komt drijven. 'Ik zag het scheermes van de heer des huizes liggen en ik vroeg me af waarom je altijd leest over mensen die zelfmoord plegen om de liefde of om schulden, maar waarom nog nooit iemand in de literatuur zelfmoord heeft gepleegd om een wc-borstel.'

In die leemte voorziet Arnon Grunberg (dat wil zeggen, hij pleegt geen zelfmoord, maar overweegt die) door het hilarische verhaal 'Nijptang' op te nemen in de bundel Amuse-gueule, waarin hij zijn beste werk op de korte baan heeft samengebracht. Al voordat zijn debuut Blauwe maandagen verscheen, had Grunberg enkele publicties op zijn naam. Sommige verhalen zagen het licht in een kleine oplage bij zijn eigen uitgeverijtje Kasimir, andere waren in 1993 gepubliceerd door de firma Rothschild & Bach van Jan Ritsema. Het merendeel van de overige stukken in Amuse-gueule heeft in de loop der jaren als column in NRC Handelsblad gestaan.

Gezien de titel die Grunberg aan zijn nieuwe boek heeft gegeven, ziet hij het niet als een collectie die op hetzelfde niveau staat als Blauwe maandagen (1994), Figuranten (1997) en Fantoompijn (2000), de romans die we geacht worden als de hoofdgerechten te beschouwen. Dat getuigt van zelfkennis, want niet alle gebundelde stukken zijn even sterk, zoals trouwens ook de eerste roman nog niet zo afgewogen was opgebouwd als de twee volgende.

Maar soms is het, plechtig gezegd, vanuit literair-historisch oogpunt boeiend te zien waar die romans uit zijn voortgekomen. Het toneelstuk 'De dagen van Leopold Mangelmann' (uit 1993) gaat over een jongen die thuis het gevoel heeft te stikken, met een vader die huilt of zijn tanden inslikt en een moeder die in een inrichting verblijft of uitroept: 'Je moet oppassen voor de anderen, ze willen je kwaad doen. Ze willen je wegvagen.'

Op doktersadvies is hij alleen gaan wonen, en pas in dat nieuwe isolement kan hij zijn verbeelding de vrije loop laten. Hij schrijft brieven aan een aanbeden serveerster uit het Amsterdamse restaurant 'Panini', die tevens handelen over zijn omgang met taal: 'Voor mij is het woord niet in de eerste plaats een middel om iets te vertellen, maar om aan iets te ontsnappen. Taal is een vlucht. Als je ondanks alles spreekt in taal ben je bezig aan een ontsnappingspoging uit een plek waar geen ontsnappen mogelijk is.'

In veel subtielere vorm zal die overtuiging weerkeren in het latere werk, als Grunberg de belevenissen van diverse alter ego's en hun vrienden en familieleden beschrijft. De 'Brief aan M.' eindigt met een delirisch geworden verlangen dat de auteur tot opmerkelijke zinnen inspireert die dan in de werkelijkheid niet het gewenste effect sorteerden bij de serveerster in kwestie, maar die althans de lezer doen inzien dat zich hier een origineel talent aandient: 'Ik wil je kussen. Ik wil ook wel op reis naar een andere stad, als je dat graag wilt. Maar ik draag geen rugzak, bezoek geen discotheek en rook geen joint. Daar wil ik op terrasjes zitten en de krant lezen en koffiedrinken en naar jou kijken. Ik wil dat jij de ober roept, want hij ziet mij toch niet. Bovendien heb jij langere armen. Ik wil je sproeten tellen.' Et cetera. Taal mag dan een vlucht zijn, Grunberg heeft met de jaren ontdekt dat hij daarin zijn eigen obsessies tot geestige en onvergetelijke verhalen kan ombuigen.

Maar hij blijft de beperkingen van die uitlaatklep ook inzien, getuige het motto van Max Frisch dat hij anno 2001 toepasselijk vindt voor deze vroege verhalen: 'Ich habe mich selbst nie beschrieben. Ich habe mich nur verraten.' Al die mooie, afgeronde verhalen - over zijn eigen slapstick in de wc van het echtpaar dat hij niet voor het hoofd wilde stoten, over een Poolse danseres die zich door haar wilde fantasieen op de been houdt, over de Kroatische Djzeva die met Arnon op Engelse les zit in New York en hem vraagt hoe je 'verzekeringsbedrijf' spelt ('Mijn man maakte schoon, maar hij is ontslagen, omdat hij maar een oog heeft. Mensen met een oog zien heel veel stof over het hoofd, hebben ze gezegd'), over treurige makelaars en krankjoreme obers - zijn te lezen als eerbetoon aan mensen die normaliter de literatuur niet halen.

Maar dat bijzetten is ook een vorm van isoleren en wegzetten. Grunberg is het soort talent dat zo'n kunde heeft ontwikkeld in het zich laten meeslepen door een raar zinnetje, een ongewoon gebaar of een eigenaardige handeling dat hij het stelen en verwerken van zijn observaties met verraad kan vergelijken. Het motto bewijst dat hij zich meer dan toen hij met schrijven begon, bewust is van zijn talent - en dus ook van het bijwijlen twijfelachtige genoegen zich blijvend te kunnen verhullen.

Die sluimerende onvrede over de keerzijde van je talent (heb je het eenmaal in de vingers, dan kun je daardoor ook jezelf verblinden) komt in Amuse-gueule nauwelijks aan de oppervlakte. Daar zijn de stukken te kort en, inderdaad, te amusant voor. Op verschillende plaatsen laat Grunberg goed merken bekend te zijn met het fenomeen afrekening; ook een motief om te schrijven, maar die zelfkennis bezwaart hem niet merkbaar.

Zeer herkenbaar wordt het acteursechtpaar Hugo Metsers en Pleuni Touw getekend, dat zoals bekend ooit vergeefs probeerde Grunberg een toneelstuk op hun lijf te laten schrijven. Vooral de luidruchtige Metsers ('Adriaan Miele') krijgt in het relaas over deze affaire alle hoeken van de kamer te zien.

Zo is het ook onmogelijk in het raaskallende poetisch orakel 'Ingoh Biegmann' niet Rogi Wieg te zien, die ooit heeft verklaard Grunberg als zijn vriend te beschouwen, maar dit niet zal herhalen als hij het verhaal 'Ingoh Biegmann, ontdekker van talent' heeft gelezen. En de serveerster M. duikt in het verhaal 'Geldpest' ineens weer op als Mariette: Grunberg komt haar in Las Vegas tegen. Eindelijk zal hij haar echt ontmoeten, want ze maakt een afspraak.

Later blijkt dat ze hem op zijn nummer wil zetten: ze stelt hem voor aan haar vriend. 'Ik begreep meteen waarom ze voor hem had gekozen. Hij zag eruit als een jonge god en dat is een eufemisme. Hoe kan ik anderen verwijten dat voor de buitenkant kiezen als ikzelf niet anders doe. Toen deed hij zijn mond open. De jonge god praatte met een Limburgs accent. 'We willen met rust worden gelaten', zei hij.' Je ziet het tevreden glimlachje om Grunbergs mond voor je.

Watervlug en eigenzinnig: de kwaliteiten waarmee Grunberg ten tijde van Blauwe maandagen verrassend voor de dag kwam, kenmerken ook deze opgewekte aanvulling. Niemand anders schrijft een zin als de volgende: 'Bidden is iets dat men in afzondering hoort te doen, hooguit vergezeld van een stervende muis op de sofa en het geluid van krakende stapelbedden.' Waar hij het vandaan haalt, daar laat Amuse-gueule iets van zien.