Arnon Grunberg
de Volkskrant,
2000-10-13
2000-10-13, de Volkskrant

Frits van Egters' Weense neef


Yra van Dijk

Wat bezielt een succesvolle jonge schrijver zich te verbergen achter een pseudoniem? Als Arnon Grunberg de Duits-Nederlandse Marek van der Jagt gecreeerd heeft, schrijver van De geschiedenis van mijn kaalheid, waarom dan? Wellicht verlangde hij, overbekend auteur, naar een schone lei, naar een roman die onopvallend zou verschijnen. Naar een boek dat vrij zou zijn van de associaties met zijn eerdere werk, vrij van zijn imago als het in New York levend 'enfant terrible' van de Nederlandse literatuur. Hoe het ook zij, voor de lezer die het debuut van Marek van der Jagt in handen krijgt, zit er maar een ding op: het gerucht trachten te vergeten en onbevangen lezen als betrof het een roman van een filosofiestudent uit Wenen.

Dan is De geschiedenis van mijn kaalheid een aangename verrassing. Een tragische en tegelijk geestige roman, die overigens pas op de laatste pagina's over kaalheid gaat. Van der Jagt, die zelf verteller en hoofdpersoon is, had daar naar eigen zeggen eerder over willen beginnen. 'Maar bijzaken werden hoofdzaken en omgekeerd.'

Wat is dan die bijzaak die hoofdzaak wordt? Niet Mareks kaalheid, maar een ander lichamelijk gebrek, namelijk het feit dat hij de 'piemel van een dwerg' heeft. En dat terwijl hij net was begonnen aan een jacht - zijn naam zegt het al - op de 'amour fou.' Zijn eerste zoen wisselt hij uit met een dik, verveeld meisje uit Luxemburg: 'Ik zoende zoals ik huilde. Langdurig, diep bedroefd en met lange halen.' Zijn ontmaagding volgt dan door een tekenlerares die naar gepofte kastanjes ruikt. Echte liefde vindt hij ten slotte bij de manke accordeonspeelster Mica, zijn tante. Zij is een substituut voor Mareks mooie, mondaine moeder voor wie hij een oedipale liefde koestert.

Een dergelijke freudiaanse interpretatie ligt voor de hand bij deze roman, die wemelt van de verwijzingen naar de Weense psycho-analyticus en waarin fallussen en castratie een grote rol spelen. Niet alleen in de vorm van haren en hoofden en geslachtsdelen die verdwijnen, maar ook wanneer Marek ervan droomt zichzelf met een grote schaar te castreren.

Mareks probleem is dat zijn moeder niet alleen zijn grote liefde is, maar ook die van de rest van de Weense mannen. Zij ziet haar drie zoons niet staan, zo druk heeft zij het met haar minnaars: 'Mama was een vrouw die soms vergat dat ze kinderen had, maar als je daarmee rekening hield was ze een hele goede moeder.' Het bizarre gezin leeft in een vrijwel tijdloos decor van dienstmeisjes en salons. Mareks moeder geeft bij het minste of geringste over in een van de zilveren dekschalen, terwijl zijn vader onverstoorbaar tracht door te eten en alles even 'feestelijk' vindt smaken. Zelfs als mama begint te schieten op de kroonluchter, maant papa zijn zoons om gewoon door te eten. Niet lang na deze schietpartij komt mama aan haar einde (op welke manier moet hier maar in het midden blijven), en wordt gesuggereerd dat Marek van plan is haar in de dood te volgen: 'Als je niets gevonden hebt om voor te leven, moet je ten minste iets vinden om voor te sterven. Maar ik vind het wel.'

Als we het omineuze einde moeten geloven, is Marek van der Jagt niet ouder geworden dan de 33 jaar die hij volgens de omslagtekst is. Die sterfleeftijd is niet de enige verwijzing naar Jezus Christus. Net als de Goddelijke Zoon weet Marek niet wie zijn echte vader is, en ook hij houdt op momenten van grote woede preken die lijken op die van Christus, zoals over de vervuilde tempel: 'De tempels zijn verontreinigd. Lui die er niet thuishoren hebben zich op de voorste banken genesteld en kostbaarheden naar hun eigen schuren verplaatst, er lopen geiten en koeien rond terwijl het offerblok allang gesloten is.' (. . .) 'Ik zal met mijn stofzuiger iedere uithoek van de tempel bewerken, niet met de Franse slag, hier een doekje, daar een dweiltje, nee, grondig reinigen.'

Betekenissen te over dus, voor de lezer die wil duiden. Wie echter zo begint, wordt al snel teruggefloten door Van der Jagt: 'Sommige mensen denken dat al die details samen iets betekenen, sterker nog, dat al die details samen iets vertellen. Dat het leven uitmondt in een woedeaanval, dat betekent het op zijn best.' Mareks probleem is dat hij dat zelf nauwelijks kan accepteren; zijn leven is een zoektocht naar zin tegen beter weten in: 'Betekenis, ik daag u uit. Kom naar beneden, roept u maar, doe maar een gooi naar de onsterfelijkheid, alles wat u roept is goed.'

Uiteindelijk gelooft hij nog maar in een ding, 'woede, en in woorden die die woede vorm geven.' Als hij al een Christus is, dan toch een omgekeerde. Hij predikt geen liefde en zijn heilsboodschap is leeg: 'De afwezigheid van betekenis is net zo moeilijk te bevatten als oneindigheid.' Van die afwezigheid wil Marek met zijn roman kond doen: 'Als leven iets is dat je kunt ontkennen, dan is schrijven beslist een ontkenning, een van de meest subtiele en geniepige ontkenningen van het leven.'

Omdat Van der Jagt een dergelijk verhaal ook nog geestig weet te brengen, doet hij, heel toepasselijk voor een Weense schrijver, denken aan Oost-Europese auteurs als Hrabal of Gombrowicz. Dat is veel eer voor een debutant, maar net als bij hen is er sprake van een geslaagde combinatie van absurdisme en tragiek. Overigens kunnen we de verwantschap ook dichter bij huis zoeken: De avonden bijvoorbeeld. De ironische toon van Reve's eerste roman, de religieuze symboliek, het verlangen naar contact en moederliefde, de obsessie met het lichamelijke (waartoe Marek, met zijn kaalheid en dwergenpiemel, overigens meer aanleiding heeft dan Frits van Egters), en vooral de behoefte om een getuigenis af te leggen: 'Ik dacht voor de zoveelste keer die avond dat ik alles moest onthouden, alsof het alleen nog maar gebeurde om het verder te kunnen vertellen, om er verslag van te kunnen doen', zegt Marek.

Wie op zoek gaat naar de schrijver van De geschiedenis van mijn kaalheid zal bot vangen, geeft Van der Jagt terloops aan: 'Wie mij zoekt, moet onder de 'f' van fictie zoeken en daar heersen andere wetten en regels.' Als inderdaad Grunberg schuilgaat achter het pseudoniem, dan is er meer aan de hand dan het verlangen naar een schone lei. Hij heeft dan niet zichzelf een masker opgezet, hij heeft een schrijver van vlees en bloed gecreeerd om die vervolgens als een moderne Christus te offeren, niet aan de liefde, maar aan de leegte. Van Marek van der Jagt zullen we nooit meer iets vernemen, zoveel is zeker.