Arnon Grunberg
de Volkskrant,
2000-04-06
2000-04-06, de Volkskrant

Scheppen vanuit een loopgraaf; Arnon Grunberg speelt met een levensgroot talent voor doen alsof


Arjan Peters

Verbeelding en werkelijkheid, taal en werkelijkheid, taal en identiteit, fictie en autobiografie, poetica en praktijk, metaforen en verhaallijn, inhoud en compositie. Geen literatuurbeschouwer kan die termen vermijden, al broedt hij zich suf op een formulering die origineler oogt, in de hoop de lezer niet te verliezen. Ook hij, de schrijver over schrijvers, dient zich met een publiek te verstaan. Al ziet hij zijn lezers niet, heel scherp kan hij die onzichtbaren zien geeuwen zodra ze stuiten op een van bovengenoemde paren.

Kan zo'n demonstratie-college, waar menig recensie in verzandt, niet eens levendiger worden opgezet? Vooral als het te bespreken boek een zuiver poeticale roman is, maar dan eentje die flierefluitend genoten kan worden, zonder dat de lezer een moment de kans krijgt in een contemplatieve pauze uit het raam te staren, daarmee de gaap als het ware aanmakend.

Het zou mogelijk moeten zijn - maar nu kan het al niet meer. Deze beschouwer moet het hoofd buigen. Zojuist heeft hij de derde roman van Arnon Grunberg gelezen, een ervaring die kernachtig met 'vakantie' kan worden samengevat. De vitaliteit, meligheid en onverantwoordelijkheid die tijdens vakantie op mensen vat kan krijgen, vond hij terug in het werk van deze eenling in de Nederlandse literatuur. Nu zat hij alleen nog met het punt hoe hij zijn mening zodanig kon presenteren, dat hij iets van die sfeer kon overbrengen zonder in de oude fouten te vervallen.

Bovenstaande opening heeft het fiasco inmiddels dreunend in kaart gebracht. Eigenlijk ook wel weer een opluchting. De beschouwer sloft nu eenmaal altijd achter de schrijvers aan, als een jutter die opgetogen is over de kadootjes die tussen de karrevrachten troep op zijn strand aanspoelen. Maar die niettemin met een lichte zucht zijn lading uitstalt. Leg het maar eens fris en vrolijk uit, hoe lekker je over het strand hebt gelopen. Voor je het weet, trap je alsnog in de kwal van de gemeenplaats.

Er is geen beginnen aan. Grunberg is en blijft zijn bespreker te snel af. Ook daarin is hij uniek als romancier. Als essayist is hij zo ongrijpbaar niet, en daarom was de bundeling van zijn min of meer overwegende artikelen De troost van de slapstick (1998) een tegenvaller. Een hardloper die zijn eigen beweegredenen gaat toelichten, dat is zoiets als een conferencier die een preek afsteekt over het wezen van de humor.

In het essay met als ondertitel 'Jerzy Kosinski begreep dat alles fictie moet worden' schrijft Grunberg: 'De mens heeft geen identiteit, maar hij moet doen alsof. Het is ironisch dat onze hoogste morele verplichting steeds weer blijkt te zijn dat we moeten doen alsof.' Verderop, in een interview met de hoofdpersoon uit Portnoy's complaint van Philip Roth, noteert Grunberg: 'In zijn laatste boeken gebeuren er gekke dingen met identiteit. Er komen twee meneer Roths voor in een boek, er komt een meneer Zuckerman in voor die op meneer Roth lijkt (. . .) het gaat allemaal over het verlangen iemand anders te zijn.'

Zwaar op de hand werd Grunberg nergens, maar toch bleek ook hij het in zijn beschouwingen niet te kunnen stellen zonder die bijwijlen vervloekte begrippen uit de loden woordentas van de recensent. Des te verheugender is het te zien, dat hij met zijn nieuwe roman voortsprint als voorheen, een methode die de uitlegger het nakijken geeft.

In zijn eerste twee romans Blauwe maandagen (1994) en Figuranten (1997) smeedde Grunberg ervaringen uit zijn jonge leven om tot een reeks buitengewoon geestige scenes. Zo kregen we een fraai gelogen autobiografie aangeboden van een jiddisch mannetje dat liet zien hoe je de grijparm van de tragiek kunt vermijden door met het leven te spelen. Wees een acteur, wend emoties voor als je er voordeel mee kunt behalen, verplaats je voortdurend en geef je slechts bloot als je er zeker van bent toch niet op je woord geloofd te worden. Moet jij eens kijken wat een lol er dan uit het leven te halen is!

In Fantoompijn overziet Grunberg, nog pas aan de vooravond van zijn dertigste verjaardag, de consequenties van die houding voor het leven en de kunst. Als emoties het overleven in de weg staan, en je talent ligt in doen alsof, hoe kun je dan tenminste duidelijk maken dat je dat spel ernstig neemt - zo ernstig dat je er in boek na boek op moet blijven hameren?

De roman schetst het levensverhaal van Robert G. Mehlman (geboren in Amsterdam, woonachtig in New York), een schrijver wiens literaire werk is verramsjt en die in hoog tempo voorschotten voor spookboeken verbrast. Hij zet zijn huwelijk op het spel, sleept zich van hotel naar hotel, gaat een slordige affaire aan met een vrouw die in een koffiehuis werkt, en nog een met een lezeres die hij op een trol vindt lijken, zij het geen onaantrekkelijke trol. Iedereen brengt hij tot wanhoop, tot hij de neerwaartse spiraal stuit door het concipieren van de internationale bestseller De Pools-joodse keuken in 69 recepten. Daartoe heeft hij het archief van een oude jodin geplunderd; met haar instemming, want hij heeft 'het verrukkelijke glijmiddel' genaamd sentiment perfect aangewend om van haar te krijgen wat hij bitter nodig heeft. Materiaal waar vraag naar is.

Zo gaat dat bij Grunberg: alles is rollenspel, fictie, handel, een transactie van illusies. Mensen zijn materiaal. Een schrijver is zich dit dubbel bewust, omdat hij ervan leeft tenslotte. Of moet zien ervan te overleven.

Fantoompijn wordt gekenmerkt door een lawine van flitsende scenes, absurdistische dialogen, en details die door hun herhaling als vanzelf tot symbolen en metaforen uitgroeien. Alleen waarvan en -voor, is niet meteen zonneklaar. Zou Grunberg spelen met onze verwachting, dat een herhaling wijst op een diepere betekenis? 'Dweilen is altijd voor niets', is zo'n sententie die in een andere vorm weerkeert en daardoor de kracht van een waarheid krijgt. Koekjes bakken is een veelgebezigde therapie, omdat mensen dan eindelijk iets doen wat ze lukt. Zou het waar zijn? In Fantoompijn wel. Robert, zijn vrouw en zijn vriendinnen gedragen zich vrijer als ze hun schoenen hebben uitgetrokken. Moeten we daarin lezen hoe knellend schoeisel is, zeg maar een pars pro toto van het burgerlijk keurslijf? Het is voorstelbaar dat Grunberg zich bescheurt om deze vragen, en misschien zijn ze ook wel bespottelijk. Dit werk gaan beschouwen, ik zei het al, is een funeste bezigheid door het knagende gevoel sowieso te laat te komen met je zelfbedachte verbandje of themaatje.

Prachtige zinnen met buitengewone opsommingen werken zich majesteitelijk op uit de maalstroom van Grunbergs vlietend proza: 'Er valt weinig te zeggen als je omgeven bent door opgezette dinosaurussen, wat haaien en een cocktail van de maand.' Net als in de twee eerdere romans schrijft Grunberg als heeft hij geen seconde te verliezen, waardoor je gemakkelijk over het hoofd ziet hoe ingenieus de radertjes onder zijn carrousel geschakeld zijn.

Stijl en compositie zijn alles, Robert Mehlman is schrijver genoeg om dat te weten, maar hij heeft zich dermate in de nesten gewerkt dat hij de controle verliest. Zijn adagium is in het leven te staan 'als in een loopgraaf, je moet altijd alert zijn, je weet nooit van welke kant het vuur op je wordt geopend. En als er te lang geen vuur is geopend, open je zelf het vuur, omdat de stilte zo onheilspellend is.'

Dat is de tragiek van zijn keuze. Mehlman houdt van afwisseling, van hotelkamers, van vriendinnen die hij nauwelijks kent (anders zou hij ze niet in zijn nabijheid verdragen), zoals hij het met zijn vrouw alleen maar twintig jaar volhoudt doordat ze permanent ruzien en uit elkaar dreigen te gaan.

Het kookboek is zijn doorbraak, maar Mehlman is helemaal geen kookboekenschrijver. Hij moet die rol spelen als hij de wereld over reist voor signeersessies en interviews. In plaats van een schrijver is hij een personage geworden, speelbal, plotseling gefortuneerd maar allesbehalve samenvallend met zichzelf. Vandaar dat hij aan zijn 'magnum opus' begint, het boek waarmee hij zich wil bewijzen. Maar niemand vraagt daar om. Hij dient het vuur zelf te openen.

Fantoompijn is niet het grote werk van Robert G. Mehlman, het is diens autobiografie zoals ons doorgegeven via zijn zoon Harpo Saul Mehlman. Die neemt aan het begin en aan het slot van dit boek kort het woord: 'Ik kan en wil niet in de werkelijkheid van mijn vader leven, omdat die werkelijkheid onleefbaar is.' De tekst tussen proloog en epiloog is samengesteld uit de paperassen van Robert, die inmiddels onmachtig is een en ander als afgerond geheel naar buiten te brengen. De zoon doet zijn plicht met gemengde gevoelens. U kunt erom lachen, lijkt Harpo Saul te willen zeggen, maar er zit een dikke rafelrand aan de grapjasserij van deze man die consequent leefde als een illusionist in hart en nieren. Iemand zonder identiteit. Behept met een levensgroot talent voor doen alsof. Te groot om op den duur zelf nog te weten wat er dan in 's hemelsnaam echt is.

Arnon Grunberg heeft op virtuoze wijze een angstige toekomstdroom van zich afgeschreven. Alexander Portnoy uit Portnoy's complaint (1970) van Philip Roth en de tuinman Chance uit Kosinski's roman Being there (1971) hebben erin Robert G. Mehlman een familielid bij gekregen. Dankzij Harpo klimt hij alsnog uit het roemloze graf van de ramsj. Daardoor, en natuurlijk door de onwaarschijnlijke klassieker De Pools-joodse keuken in 69 recepten, zal Mehlman moeilijk vergeten kunnen worden.