Arnon Grunberg
NRC Handelsblad,
1997-04-25
1997-04-25, NRC Handelsblad

De wanhoop van een puistige poedel


Hans Goedkoop

'Ik dacht toen dat wanhoop iets ernstigs was, als in boeken en films. Wanhoop is uitermate droog en komisch.'

Twee zinnetjes uit Figuranten. Ze staan in een spervuur van nerveuze invallen en bange dwanggedachten, zoals elke zin van Arnon Grunberg, maar ze zijn ineens van een heel andere orde. Ze gaan over humor en prompt is het ernst. Dit is een credo, tussen neus en lippen door, dit is waar Grunberg in zijn werk voor staat. Of hij een roman schrijft of een column of een feuilleton voor deze krant, in alles klinkt dezelfde ergernis over de zwaarbeladen ernst van kunst. De wereld is bestemd om uit te monden in een boek, zei Mallarme. De wereld is bestemd om uit te monden in een grap, zegt Grunberg. Alles wat hij schrijft, mikt op de lach, de troost van de lach, en na het lezen van zijn Figuranten laat mij dat achter met een gevoel van misverstand. Er valt veel goeds over het boek te zeggen, over de souplesse van de stijl en het overwicht dat Grunberg heeft over zijn stof, veel meer dan in het grillige en daardoor gemankeerde Blauwe maandagen - maar dat ik erg gelachen heb? Om wanhoop?

Het misverstand moet iets te maken hebben met de ik uit die twee zinnetjes, want hij is de verteller en de held van het verhaal. Ik volg hem daarom op de voet. Hij heet Ewald Stanislas Krieg, is achttien als zijn avontuur begint en torst voor die leeftijd heel wat met zich mee. Zijn ouders zijn onaangepast en joods, hijzelf is klein van stuk en lelijk. Een 'puistige poedel', door zijn krullenbol. Hij is met andere woorden precies de ik van Blauwe maandagen, al heette die toen Arnon Grunberg, en hij koestert ook precies dezelfde droom. Hij wil aan het toneel. Hij wil vooral aan het mondaine leven dat daar naar zijn vaste overtuiging bijhoort, dat van dure vrouwen en diners met kreeftgarnalen. Maar op de toneelschool wordt hij aan de deur zo ongeveer al afgewezen ('technisch ongeschikt') en zo valt hij terug in de rang van de 'voortijdig geknakten'.

Dan, goddank, ontmoet hij ene Broccoli, die vier jaar ouder is dan hij en toch nog ongeschokt in zijn illusies. Broccoli, dat staat wel vast, gaat Hollywood bestormen. Hij weet hoe men zoiets aanpakt. Losjes houdt hij een Gazetto dello sport onder de arm, dat strekt naar zijn idee tot voordeel, en losjes laat hij zijn visitekaartje zien. Ook deelt hij graag sigaren uit, met name onder bankpersoneel, en hij vertelt terloops hoe hij zojuist tot de agent van Marlon Brando doorgedrongen is.

'En ik geloofde Broccoli', zegt Ewald. 'Als mensen mij in die tijd hadden verteld: 'Hij is de zoon van God', dan had ik hem nog eens goed aangekeken en gedacht: Ja, daar zit wat in.'

Hij sluit zich bij de bluffer aan als volgeling en vriend, een beetje schutterig, en langs een mooie omweg leer je daarna dat het niet alleen een droom van roem is die de twee verbindt. De ouders van Broccoli keren terug van een verblijf in Zwitserland, onverwacht en met veel fladderend vertoon van ruzie en paniek. Moeder voelt zich op de vlucht, al is niet duidelijk voor wie of wat. ('We eindigen allemaal in de gevangenis, ik heb het altijd wel geweten.') Vader gromt haar stil en leegt cognacglazen. Moeder eist dat ze het huis ontruimen en verder vluchten, vader maakt zich uit de voeten naar een dranklokaal. Moeder begint met pakken, vader keert na een tussenstop in de tippelzone straalbezopen terug in een al half onttakeld huis. Het wordt een chaos (en slapstick, laat dat maar aan Grunberg over), maar in die chaos wordt terloops wel duidelijk wat er met deze mensen aan de hand is. Ze zijn wrakkig en getikt en joods. Getraumatiseerd, kortom. Ze leven in de schaduw van de oorlog - net als ongetwijfeld de ouders van Ewald. Krieg, 'van totale Krieg', de naam zegt het al.

Met die scene wordt ineens begrijpelijk wat Ewald najaagt, in het spoor van Broccoli. Het is niet alleen de droom van het toneel, het is die droom als vlucht uit de ontreddering van de familie. De illusie uit te kunnen stijgen boven de vernietigende en ontregelende krachten die daar leven en iets los daarvan te worden, iets volkomen nieuws, een personage dat in niets meer aan die achtergrond doet denken. Een toneelkarakter bijna - midden in de werkelijkheid en tegelijk onkwetsbaar voor de werkelijkheid.

Maar het zal duidelijk zijn dat hij daar niet mee wegkomt, onze Ewald. Onder Broccoli's goedkeurend oog maakt hij een lange mars door de instituties van het filmbedrijf. Hij doet een fotoshoot, een screentest voor een zoutjesreclame en een bijrol in een filmpje voor de FNV, maar intussen dringt zich zelfs in het hart van hun dromen de werkelijkheid op. In Broccoli's gevolg bevindt zich namelijk ook nog een vrouw, Elvira, een actrice die na een rol in haar thuisland Argentinie naar Nederland gevlucht is. Binnenkort zal zij de femme fatale van Hollywood zijn, zegt Broccoli, en in die rol wordt zij hun Dritte im Bunde. Ewald valt voor haar, dat kan niet uitblijven, maar weet dat Broccoli hem al is voorgegaan. De heren mogen beiden met haar slapen, een keer, en dan blijft een hopeloos verliefde Ewald zitten met een smartelijke vraag die hij niet hardop durft te stellen. 'Waarom ben je een keer met me naar bed gegaan, en niet tien keer, of twee keer, of nul keer, of drie-enzestig keer, waarom een enkele keer?'

Waarna de beide zinnen volgen waarmee dit stukje begint. 'Wanhoop', dat is wat hij voelt.

Die wanhoop is de grondtoon van dit boek. Als hij Elvira ziet, drenst voortdurend door zijn hoofd hoe het toch kan dat zij niet wil wat hij wil, dat hij niet eens weet wat zij wil, dat ze elkaar wel zien maar niet begrijpen. Het is de wanhoop dat de werkelijkheid toch weer een ontregelende greep krijgt op zijn leven. Zijn personage heeft geen verhaal meer, het valt uiteen in onbegrijpelijke flarden. Elvira en hij zullen nooit meer dan kortstondige passanten worden - figuranten in de film van elkaars leven.

Het absurde van die rol, het idiote van die levens die elkaar passeren maar niet raken, of alleen maar vluchtig, daarin ligt de kern van Figuranten. Grunberg laat allerlei levens voorbijkomen, maar niemand krijgt een rond verhaal. Het is een va et vient, figuren lopen uit het beeld voor je begrijpt wat ze beweegt. Wie is Elvira? Wie is Broccoli? Je maakt hen heftig mee, maar kort, en kent hen daardoor heel erg goed en tegelijk helemaal niet. Alle draden blijven los, begin en eind ontbreken, en aan het slot van de roman rest niet veel meer dan weemoed over zoveel vergeefs, onmachtig leven.

Tot zover vind ik dit een weldoordacht en aardig boek met een aloud maar onverwoestbaar thema. Maar een boek dat het bestaan als ongerijmd laat zien en dus ook zelf uiteindelijk geen onontkoombaar strak verhaal vertelt, moet zijn samenhang ontlenen aan de stijl, toon en sfeer - en dat is waar ik moeite krijg met Grunberg. Hij schrijft uiterst vaardig, dat wel, zijn springerige taal is altijd intrigerend. Hij heeft de onvervreemdbaar eigen stem van de acteur die zelfs het telefoonboek met zijn timbre wervend maakt. Maar tegelijk heeft juist dat timbre iets dat mij ten slotte met een diepe, doffe wezenloosheid slaat.

Hij laat, om een voorbeeld te geven, Ewald boven de pisbakken van het Amsterdamse cafe De Smoeshaan kennis maken met een artistiek leider. De man pakt onverhoeds zijn hoofd en drukt er een zoen op. 'Was ik nog maar jong, o god, was ik nog maar zo jong', zegt hij, en Ewald vraagt zich af wat hem in godsnaam overkomt. 'Vriendelijk knikken', besluit hij, 'dat is vaak het beste.' Waarna de droge plof van het absurde even naklinkt en de lezer tijd heeft voor zijn lach. De humor van de wanhoop, dat is het, en daar valt inderdaad ook om te gniffelen. Maar de werking van het procede loopt bij iedere passage terug, heel snel al, door een eigenaardigheid die in die humor zelf besloten ligt. Wanhoop is komisch, dat is waar. Maar voor wie? Ook voor degene die wanhoopt?

Dat Ewald zelf de humor van de wanhoop ziet, komt doordat hij in de verleden tijd kan praten. Blijkens het eerste hoofdstuk doet hij zijn verhaal in een terugblik, zes jaar later, en hij is dan niet meer de schlemiel van toen. Hij woont in New York, heeft daar zijn makelaarsdiploma gehaald en vindt nu zijn bestemming in een nieuwe rol van 'geldwolf'. Alles wat hij denkt en doet, drukt hij uit in geld, en zijn visitekaartje zegt genoeg. 'Ik ben de geldwolf. Ik ben leeg van binnen.' Aan gevoelens doet hij niet langer, wanhoop is hem vreemd geworden.

Het is een draai die Grunberg ook al maakte in Blauwe Maandagen, waar de ik ten slotte afstand doet van zijn gevoelens van liefde om zich voortaan aan het onpersoonlijk seksuele verkeer van een escortservice te wijden. Het is het besluit je af te sluiten voor de werkelijkheid en alsnog een leven te leiden dat onkwetsbaar maakt voor de verschrikkingen van de wereld. Het is een metafoor voor het schrijverschap, een beroep dat je in staat stelt op het menselijk gewemel neer te kijken en zelf buiten schot te blijven.

Geen wonder dat Grunberg in het schrijverschap zijn heil gezocht heeft, maar het gevolg van zijn distantie is dat hij zich buiten de wereld van zijn personages plaatst. Hij noemt hun wanhoop wel, maar maakt die niet meer voelbaar, en zo valt de bodem weg onder zijn humor.

Uit: Arnon Grunberg, Figuranten:

Elvira paste een zomerjurk.

'Wat moet ik met al die jurken?' vroeg ze.

'Jij bent een femme fatale,' zei Broccoli. 'Een femme fatale heeft elke dag een andere jurk aan. En nu moeten we de eed afleggen.'

'Welke eed?' vroeg ik.

'De eed dat Elvira een femme fatale is.'

'Een femme fatale,' zei Elvira, 'ik weet het niet.'

Broccoli duldde geen tegenspraak. We moesten onze handen op de jurk van Elvira leggen en zweren dat ze een femme fatale was en dat ook altijd zou blijven. Zelfs als haar as allang over de Atlantische Oceaan zou zijn uitgestrooid, en als onze as allang zou zijn uitgestrooid en de rest van de mensen allemaal een eigen helicopter had, dan nog was zij een femme fatale.