Arnon Grunberg
HP/De Tijd,
1997-04-18
1997-04-18, HP/De Tijd

Hartverscheurend grappig


Jaap Goedegebuure

'Ik dacht dat wanhoop iets ernstigs was, als in boeken en films. Wanhoop is uitermate droog en komisch." Aldus Ewald Stanislas Krieg, ikfiguur in Arnon Grunbergs Figuranten. Het is een uitspraak voor het spreekwoordelijke lijstje boven de schoorsteen, waard om keer op keer te worden geciteerd. Als het citaat al niet was toegeschreven aan een van de personages, dan had het op z'n minst dienst kunnen doen als motto voor de hele roman. Want Figuranten is een dolwanhopig en hartverscheurend grappig boek. Ik zou het zelfs 'droog' willen noemen. Niet één keer immers heb ik vanwege een lach- of huilaanval naar mijn zakdoek hoeven grijpen. En toch voelde ik vanaf de eerste pagina een klamme triestheid optrekken, als grondmist in de herfst.

Het geheim van Grunbergs nieuwe roman zit 'm vooral in de suggestie van ondraaglijke luchtigheid en amusante melancholie die je onontkoombaar overmeestert. Figuranten doet denken aan Remco Camperts romans Het leven is vurrukkulluk en Liefdesschijnbewegingen, maar dan wat schlemieliger, en veel minder frivool. Ik zal maar een stukje overschrijven, dat werkt het beste.

"Een paar keer ben ik bij de repetities in Elvira's woning geweest. Niet te vaak, want ze waren erg saai.
"Midden in een repetitie zei Elvira: 'Ik eet het liefste lopend.' We gingen naar buiten, om lopend iets te eten. Ze wilde rijstpudding. Omdat we allemaal lopend moesten eten lieten we een spoor van rijstpudding achter.
"'Waarom eet je toch het liefst lopend?' vroeg ik, want het was erg onhandig lopend je rijstpudding te eten.
"'Ik eet nu eenmaal het liefste lopend,' zei Elvira. 'Als ik alleen ben, eet ik ook altijd lopend.' "We waren allemaal erg vrolijk, daarom vroeg ik niet verder. Het leven dat we het liefste wilden leven lag binnen handbereik."

Door de laatste drie zinnen, die zo'n nadrukkelijk uitroepteken zetten bij de stemming van onbezorgde zomerzotheid, wordt mijn argwaan gewekt. Hier hangt het geluk als een druiventros, maar geen van de personages doet een poging het te plukken, in de wetenschap dat de vruchten door de worm zijn aangetast.
Arnon Grunberg is op zijn best wanneer hij zijn lezers onopvallend pootje haakt. Na een tijdje blijven zijn grappen als visgraten in je keel steken, en zet zijn meligheid zich als beton tegen je maag wand vast. Uiteindelijk valt er helemaal niets te lachen. Waar ligt dat aan?

Ik houd er niet zo van om een schrijver op zijn identiteit vast te prikken, maar net als in Blauwe maandagen (1994), de debuutroman waarmee Grunberg op zijn 23ste beroemd werd, doortrekt ook hier de bittere smaak van de joodse humor het verhaal. Alle hoofdpersonen, op de Argentijnse Elvira Lopez na, zijn van joodse origine: Ewald Stanislas Krieg, Michael Eckstein alias Broccoli, de oude meneer en mevrouw Eckstein en het familiefactotum Bercowicz alias Berk. Allemaal maken ze de indruk als wrakhout te zijn aangespoeld in Amsterdam-Zuid, waar ze zich vastklampen aan de illusie dat 'het leven binnen handbereik ligt'. Allemaal leven ze in een waanwereld, Broccoli voorop; meestal beseffen ze dat zelf nog het beste.

Broccoli zet Ewald en Elvira ertoe aan om bij het toneel of de film te gaan. Hij richt er een Vereniging voor Genieën voor op, bedenkt een Operatie Brando, laat visitekaartjes drukken met daarop de uitnodiging om met Meneer Broccoli het glas te heffen, maar als producent en organisator van evenementen brengt hij het niet verder dan een voorstelling waar behalve hij en Ewald alleen de zaalverhuurder en een loslopende idioot naar Elvira's vertolking van Lady Macbeth komen kijken.
Ewalds pogingen om als acteur hogerop te komen hebben nauwelijks meer succes. Samen met Broccoli en Elvira speelt hij mee in een knullige FNV-propagandafilm, daarna mag hij zich als niet-betalende hoerenloper zo'n twintig keer voor het oog van de camera van de trap laten gooien, en ten slotte krijgt hij een hoofdrol in een eenakter over de liefde van een in smoking geklede jongeman voor een vuurvogel, speciaal geschreven om schoolkinderen de liefde voor het theater bij te brengen. Als het jonge publiek niet met luid geschreeuw de voorstelling versjteert, gedraagt het zich alsof het een ruimte wordt ingedreven waar een openbare executie zal plaatsvinden. Op zo'n toneelcarrière kan geen zegen rusten.

Dan zoekt Ewald het in de schrijverij. Een actrice die hij heeft leren kennen in jeugdtheatergroep Villa Kakelbont haalt hem over om een monoloog voor haar te schrijven. Hij doet er vreselijk zijn best op, huurt zelfs een werkkamer om ongestoord te kunnen scheppen, maar haakt ten slotte af omdat ze geen raad weet met zijn verliefdheid. Wie Grunberg al langere tijd volgt, weet dat hij hier voor een deel put uit eigen ervaringen. Nog voor het succes van Blauwe maandagen maakte hij voor Barbara Duijfjes de monoloog Grillroom, waarin een vrouw aan het woord is die veel gemeen heeft met mevrouw Eckstein en de moeder uit Blauwe maandagen.

Ten slotte zal Ewald afreizen naar New York, waar hij, niet gehinderd door zakelijk talent, een loopbaan als makelaar in onroerend goed begint. Hij is de Atlantische Oceaan overgevlogen in de hoop dat de ménage à trois met Broccoli en Elvira kan worden hersteld. Om zijn innerlijke leegte te overschreeuwen, laat hij willekeurige passanten op luide toon weten dat hij een 'geldwolf' is. Het kan niet anders, of het gaat hier om een weinig benijdenswaardige toestand, zoiets als 'weerwolf' of 'gevallen engel'.
Figuranten is geen roman waarin zich één verhaallijn afwikkelt, maar een aaneenschakeling van droefgeestige, hilarische en krankzinnige scènes. Dat er in Grunberg een dramaturgisch talent schuilt dat Albee misschien nog wel eens naar de kroon kan steken, wordt duidelijk in een episode waarin Broccoli's bejaarde ouders een paar dagen over zijn uit Zürich, waar ze het bestaan van excentrieke renteniers leiden. De oude heer Eckstein laat zich kennen als een cognac en champagne verzwelgende, destructieve en wanhopige oude bok, mevrouw laat een onuitwisbare indruk achter met haar pogingen het zilveren bestek en tientallen conservenblikken uit het uit te ruimen pand aan de Bernard Zweerskade te redden. De echtelieden slingeren elkaar verwijten naar het hoofd in een stijl waaruit al eerder de dialogen van Who is afraid of Virginia Woolf werden samengesteld. In Figuranten krijgt deze episode zijn contrapunt in de korte biografie van Galani, de rijke Argentijn die Elvira haar eerste filmrol heeft bezorgd. Na fortuin te hebben gemaakt in de bonthandel, probeert hij eerst de leegte te dempen door het organiseren van orgieën tijdens de lunchpauzes, om ten slotte maar een film te gaan produceren.

Onder de hokjesvullers die zich onledig houden met het volgen van de Nederlandse literatuur bestaat een zekere neiging om Arnon Grimberg in te delen bij de lichting schrijvers waarvan Ronald Giphart vaandeldrager is. Zelden werd er zo naast de plank getimmerd. Grunberg verhoudt zich tot Giphart en zijn soortgenoten als een Turkse tortel tot een stel kwetterende spreeuwen. De proloog van Figuranten mag in het vertoon van gezochte wisecracks en geforceerde statements dan af en toe vervaarlijk dicht in de buurt komen van de pulp die de Generatie Nix afscheidt, het vervolg groeit gaandeweg uit tot een beklemmende revue van alledaagse waanzin die in al zijn absurditeit ver van het bed lijkt te liggen, maar bij nader inzien maar al te herkenbaar is.