Arnon Grunberg
Vrij Nederland,
2003-06-21
2003-06-21, Vrij Nederland

Gek zijn is niet overdreven


Jeroen Vullings

Somberte troef in 'De asielzoeker'. Arnon Grunberg slaat intrigerende nieuwe wegen in. 'Het doodzieke uit het nest gevallen vogeltje Grunberg,' noemt Wessel te Gussinklo hem in Aangeraakt door goden. 'Zo'n kraaggiertje met van die kloppende aders onder het doorzichtige huidje; en aan de voet van de boom klinkt zijn gekrijs op: "Kijk mij eens vliegen! Kijk mij eens vliegen!" En ja hoor, ze zien het: bewonderenswaardig is zijn hoge vlucht.' Meer nog dan voor Grunberg (1971) reserveert Te Gussinklo zijn hoon voor het besprekersgilde. Van meet af aan omarmen zij dit bescheiden talent zo vaderlijk en dat spruit volgens Te Gussinklo voort uit de waan van de dag.

Inzake die hysterisch jubelende ontvangst van Grunberg heeft hij gelijk, maar dat gebeurt vooral door mediavolk en columnisten. Met als voorlopig hoogtepunt H. Groenteman die hem opeens op z'n Duits 'Krrrunberk' ging noemen. Zo hoort dat bij 'een fenomeen' en Grunberg maakt nu eenmaal graag een rondreizend circus van zichzelf- thans toegerust met geit en boot. Die maskerade past bij het romantische beeld van de behoofdletterde Schrijver bij wie leven en werk niet te scheiden zijn. Velen gingen Grunberg daarin voor en velen zullen nog komen. Blijft de beschuldiging dat zijn huizenhoge pretentie zich slecht verhoudt tot zijn bescheiden talent, zoals Te Gussinklo suggereert. Met betrekking tot zijn oeverloze debuutroman Blauwe maandagen (1994) klopt dat - anekdote na anekdote, en herhaling als voornaamste stijlmiddel. Maar wie Grunbergs oeuvre -meegerekend de drie titels van Marek van der Jagt - leest, ziet dat hij zich als schrijver genoeg ontwikkelt. En al blijft oeverloosheid hem roman na roman aankleven, met Fantoompijn (2000) toonde hij greep op de vloed tragikomische, rond de burleske karakters gecentreerde slapstickscènes en met zijn epaterende Marek van der Jagt boeken verkende hij grenzen - met name die van de moraal. In zijn nieuwe roman De asielzoeker slaat Grunberg rücksichtslos andere wegen in. Somberte troef, in een voor zijn doen nogal uitgebeende stijl. De personages zijn treurige gevallen: de illusieloze vertaler van gebruiksaanwijzingen Christian Beck die in een vroeger leven schrijver was; zijn aan kanker lijdende, ten dode opgeschreven vrouw 'de vogel'; de Algerijnse asielzoeker Raf, met wie de vogel in haar laatste dagen in het huwelijk zal treden. Meer dan voorheen toont Grunberg zich als de moralist die hij is; het onaangename verhaaluniversum in De asielzoeker, gestoffeerd met aforistische 'waarheden' over abstracta als het leven of geluk, dient alle illusies over de menselijke conditie te knakken. 'Een crematie is iets voor boven de achttien, net als porno.'

Dat Beck en de vogel elkaar gek maken, is tot op de schrijnende millimeter geëvoceerd. Met hen portretteert Grunberg een vroegoud stel dat uit elkaar gegroeid is, maar toch bij elkaar blijft. 'De enige die hij vertrouwde was zij.' Het verhaal vanaf de dag dat de vogel haar dood aangezegd krijgt, wisselt Grunberg af met een geschiedenis uit hun verleden, in de Israëlische badplaats Eilat. Beck raakt de vogel al jaren niet meer aan, en bezoekt zeer frequent de door een Georgische gedreven 'salon'. Op Grote Verzoendag is dat bordeel gesloten, maar de rest van het jaar kan 'de grote ontmaskeraar' Beck zich daar rondwentelen in 'smerigheid'. 'Het was een morele verplichting je on schuld te verliezen, want leven was geen onschuldige bezigheid.' De vogel doet aan naastenliefde, wat erop neerkomt dat ze hun geld en bezittingen grotendeels weggeeft. Op een gegeven ogenblik neemt zij een zekere Simon in huis, vermoedelijk een leproos - Beck noemt hem consequent 'de mismaakte'. Vanaf dat moment gaat het grondig mis in hun bestaan. Uiteindelijk rest hun een enkele reis naar het Duitse Göttingen, waar de vogel aan de universiteit emplooi vindt en Beck zijn breindode vertalerswerkzaamheden. Het gaat om overleven. 'Gek zijn is niet kunnen overleven. Al het andere is normaal.' Het intrigerendste in dit topzware boek over de menselijke staat is de rol van de asielzoeker, die door Beck ook steeds als zodanig aangeduid wordt. Met deze simpel pratende, primitief reagerende jongeman trouwt de vogel, naar haar zeggen om hem een verblijfsvergunning te bezorgen. Maar al snel blijkt de asielzoeker haar minnaar en hij neemt volstrekt natuurlijk de rol van echtgenoot over. Beck slaapt voortaan onder de kapstok en slooft zich uit om een ontbijtje te verzorgen. Met croissants, want de asielzoeker eet graag Frans, denkt hij. Als tegen het eind van het verhaal de asielzoeker, na de dood van de vogel, aankondigt dat hij teruggaat naar zijn land als terrorist - hij wil 'de Berbers' bevrijden - is dat slechts begrijpelijk uit zijn kennelijke behoefte iemand te zijn.

De asielzoeker excelleert in spitse dialogen en absurde verhaalwendingen; in schitterende, uitgesponnen scènes - als die tijdens een scudaanval-alarm in het bordeel; in de terloopse natuurlijkheid waarmee curieuze gedachten en anekdoten op hun plaats vallen. Of de lezer Grunbergs sardonische blik op onze tijd voor waarheid wil nemen, is aan hem. De mens een asielzoeker, wil zijn roman over onze kermis der ijdelheden uitdrukken. De mens is een identiteitsloze in de ogen van de ander. Slechts door te vernietigen vindt hij zijn bestemming.

Zelf word ik altijd wat iebel van zulke rotsvaste overtuigingen, of ze nu van W.F. Hermans of van Grunberg zijn. Maar ontegenzeglijk is het literair zijn verdienste dat hij met dat wereldbeeld van De asielzoeker geen drammerig pamflet maakt, maar een rusteloze, maniakale roman.