Arnon Grunberg
Nederlands Dagblad,
2003-06-20
2003-06-20, Nederlands Dagblad

Grunberg doorbreekt zijn ironie


Rien van den Berg

Op het eerste gezicht lijkt er met de nieuwe roman van Arnon Grunberg niets veranderd. De hoofdrolspeler is opnieuw een zieke geest die een absurde leefstijl overeind houdt. Opnieuw uit het absurdisme zich vooral in veel seks en in de onmogelijkheid van echt contact tussen mensen. Toch staat De asielzoeker haaks op Grunbergs vorige romans. Grunberg heeft de knoop van zijn allesoverheersende ironie doorgehakt. Daarom pak je een nieuw boek van Arnon Grunberg toch weer op, wetend dat je een enorme dosis ellende en vunzigheid over je uitgestort krijgt? Om zijn talent, natuurlijk. Hij is de beste stilist van zijn generatie. Grunberg weet in één, twee zinnen een sfeer te scheppen, en elke volgende zin versterkt die sfeer, nuanceert hem, perfectioneert hem. Ook in zijn romans blijft Grunberg een columnist, die beseft dat iedere zin raak moet zijn. Schoonheid zonder inhoud is een hartspier zonder bloed. Grunbergs zinnen pulseren, maar wat stuwen zij rond? Ironie, tot dusver. Allesoverheersende ironie. Absurdisme. Illusieloosheid. Seks, eindeloos veel seks in de platste en holste varianten. Mislukte mensen, zieke geesten. Grunberg genietend lezen lijkt me lastig voor een christen - immers iemand die ernst maakt met levensheiliging. In Grunbergs eigen woorden: "Ook getalenteerde duisternis blijft duisternis." Grunberg studerend lezen blijft echter een mogelijkheid. Wat hij ook schreef, Grunberg heeft altijd de indruk overeind gehouden dat hij een zoektocht voert. Zijn ironie, om maar eens iets te noemen, is nooit loos. Grunberg heeft zich eens laten ontvallen dat hij op zoek is naar een Verhaal om in te wonen - ook al zal dat nooit meer een grote, allesomvattende ideologie zijn. Grunberg sprak van een Grote Fictie. Vaak wekt hij ook die indruk in een verhaal, meestal zonder dat je daar precies de vinger bij kunt leggen. Of laat hij ineens een aforisme vallen dat je ervan overtuigt dat er meer achter steekt. Toen een lezer hem eens voor de voeten gooide dat hij genadeloos over mensen schreef, antwoordde hij met de zin: "Alleen God mag zonder mededogen over ons schrijven." Ironie? Ongetwijfeld. Maar zeker niet loos. Ik kan me voorstellen dat deze zin bij een christelijk dagblad tot journalistieke grondregel verheven wordt. Grunbergs laatste boeken - onder de schuilnaam Marek van der Jagt - gingen gebukt onder de ironie. Een schrijver moet op zoek gaan naar hoe de wereld in elkaar steekt. Juist door de ironie liep Grunberg in die zoektocht vast. Milan Kundera schreef ooit dat de belangrijkste boodschap van alle schrijvers, overal, altijd is: De zaken zijn niet zo eenvoudig als jij denkt. Bij Grunberg lagen de zaken helemaal helder: de wereld is een absurde zooi, dierlijke slechtheid is de kern van de mens, en alle beschaving is een dun laagje toneelspel. ledere volgende roman bevestigde die visie. In een steeds verder geperfectioneerde stijl, met een steeds groeiend vermogen een plot te bouwen dat de lezer meesleurt, ook al wil hij niet. Grunberg groeide ermee uit tot een van de belangrijkste schrijvers van het land. Maar zijn boodschap werd gaandeweg: de zaken zijn zo eenvoudig als ik denk.

Schijnhuwelijk

De asielzoeker opent klassiek-Grunbergiaans. Christian Beck en een vrouw die 'vogel' of 'vogeltje' genoemd wordt, leven samen zonder lichamelijk ooit verder te gaan dan wat klein geknuffel. Voor de seks hebben ze anderen. Hij is daarbij niet kieskeurig, maar zij heeft daarbij zelfs nog een ideaal: zij raapt minder bedeelden van de straat om ze eens een verzetje te bieden. Ze weten het van elkaar. Als hij op stap is, blijft hij soms weken van huis. Als zij iemand mee naar huis heeft, slaapt hij onder de kapstok. Geen aanleiding voor een nieuwe recensie van een Grunberg-boek dus. Maar dan stapt de asielzoeker binnen. De vrouwelijke hoofdpersoon is ernstig ziek, en besluit in haar laatste maanden een uitgeprocedeerde asielzoeker aan een verblijfsvergunning te helpen, door met hem te trouwen. Een schijnhuwelijk, denkt Beck. Maar er blijkt tussen de asielzoeker en zijn vrouw echt iets te bestaan. De asielzoeker gelooft in liefde, en bewijst die ook. Hij is een idealist, belijdt hij. Beck reageert Grunbergiaans: "Mooi. Heel mooi. Ik heb me altijd omringd met idealisten, juist omdat het mij daaraan ontbreekt. Doet u uw jas dicht, u vat kou. We moeten zuinig zijn op elke idealist die we nog hebben, want zoveel zijn het er niet meer." Toch dwingt de aanwezigheid van de asielzoeker Beck in de spiegel te kijken. Dat had hij al eens eerder gedaan, toen hij zich afvroeg of God bestond. Maar als hij over God dacht, zag hij slechts een verwrongen versie van zijn eigen gezicht. God is voor Beck een projectie. Maar het alternatief dat hij koos, illusieloos leven, dwingt hem nu, eindelijk, ook tot zelfreflectie. Als hij naast zijn vrouw, tegenover de asielzoeker in zijn eigen woonkamer ongemakkelijk zit te wezen, schrijft Grunberg: "In Becks universum en dat van zijn vrouw ben je nooit helemaal van iemand, altijd maar half of voor eenderde. Je bent ook niet helemaal van jezelf."

De personages van Grunberg speelden tot dusver altijd hun rol tot het uiterste. Beck verliest de greep op zijn rol. De werkelijkheid haalt hem in, raast hem uiteindelijk voorbij. Er is een overzijde ontstaan, een alternatieve levenshouding. Zijn eerst zo koppig volgehouden rol heeft iets wanhopigs gekregen. Beck is een eindeloos trieste figuur. Op de laatste bladzijden van het boek zegt zijn nieuwe chef tegen hem: "Dringt er weleens iemand tot je door?' 'Tot mij?' Hij denkt na. 'Nee, niemand."

Overlijden

Ondertussen is er veel gebeurd. Vogeltje is overleden. Niet in de kliniek, maar op haar eigen, laatste verzoek thuis. Zo sterk was haar besef van thuis kennelijk toch. De asielzoeker en Beck brengen haar samen naar de plaats waar ze sterven wil. Beiden blijven haar trouw tot het einde. Op deze ontroerende bladzijden geen spoor van ironie. Haar overlijden dwingt beide mannen hun leven weer op te pakken. De asielzoeker besluit dat hij moet vechten voor zijn idealen. Hij gaat terug naar Algerije, om er te vechten voor de rechten van de Berbers op hun eigen cultuur. Hij wacht tot Beck thuis is, en bedankt hem. Beck kan niets met dankbaarheid. Hij verliest de greep op zijn bestaan. Hij kan zich niet meer tot werken zetten en stort zich op de herinnering aan zijn vrouw. Hij trekt een van haar nachthemden aan, en haar slippers, en verlaat het huis. Hij gaat op een bankje zitten, in de regen, in de hoop gevonden te worden door ziekenbroeders die zich over hem ontfermen zullen. Zo eindigt de roman: "Zijn haren, zijn wangen, zijn mond, zijn neus, zijn ogen, zijn hele lichaam is nat van de regen, maar hij blijft naar de bomen kijken en eindelijk ziet hij alles wat hij heeft verloren."

Spreken is hoop

Er zijn meer bijzonderheden aan te wijzen. De vraag is nog onbeantwoord waarom de roman eigenlijk De asielzoeker heet, terwijl de hoofdpersoon duidelijk Christian Beck is. De enige plausibele verklaring is, dat de asielzoeker degene is die Becks rondwenteling in zijn eigen ironische, -illusieloze zekerheden doorbreekt - door er idealisme tegenover te stellen, en oprechte liefde voor zijn vrouw.

Nog zoiets: Beck besluit ook tegen de ziekenbroeders te zwijgen. Hij erkent dat niemand meer tot hem zal doordringen. Maar een paar bladzijden daarvoor had hij een belangrijke vaststelling gedaan. "Spreken is een teken van hoop, tot wie je je ook richt." Beck besluit te zwijgen, en geeft daarmee de hoop op. Maar schrijven is een vorm van spreken. Als Grunberg verder schrijft, mag dat worden opgevat als de erkenning van de hoop. Dat lijkt me een fundamentele positiewisseling ten opzichte van zijn eerdere romans. Voor alle duidelijkheid: de lezer moet bij Grunberg nog altijd een hoop schunnigheid en platheid verdragen die genietend lezen onmogelijk maakt. Maar deze roman wekt de indruk dat Grunberg begonnen is aan een poging tot een Grote Fictie, een bewoonbaar verhaal. Hij erkent tenminste dat de zaken niet zo eenvoudig waren als hij dacht.