Arnon Grunberg
NRC Handelsblad,
2003-06-13
2003-06-13, NRC Handelsblad

De afgrond in zonder vangnet


Janet Luis

'Wie je bent is onbelangrijk, het gaat erom wie of wat anderen denken dat je bent. Daarom heb je anderen ook nodig om er enigszins achter te komen wie of wat je bent.' Dat legde Arnon Grunberg in september 1997 uit aan Arnon Grunberg, de enige persoon door wie hij graag geïnterviewd wordt. Deze doorzichtige blik op zichzelf is in al zijn romans terug te vinden en maakt er niet alleen de vaak verwarrende charme, maar ook de manische gedrevenheid van uit. Nooit raken zijn romanfiguren uitgedacht, zo lijkt het, en steeds draaien ze in dezelfde cirkels rond om op een of andere manier hun gelijk te halen, via anderen, hoe veranderlijk ook dat gelijk dan weer mag zijn. Dit rusteloze uitgangspunt leidt als vanzelf ook tot een rusteloos soort schrijven. Grunberg is geen rondborstige verhalenverteller die kalm en toegewijd toewerkt naar een geschiedenis met kop, romp en staart. Hij is net als W.F. Hermans en net als Gerrit Krol en net als veel respectabele columnisten (hijzelf niet in de laatste plaats) een man van de zin, de kloeke zin die aandacht voor zichzelf opeist en de lezer dwingt tot het nemen van een pauze. Neem deze zin uit het eerste hoofdstuk van De asielzoeker, zijn nieuwe roman, over liefde: 'Liefde is je reinste discipline, net als massamoord en fabrieksarbeid, zij is niet toegeven aan je emoties maar juist ertegen vechten.' Bijzonder mooi of overdreven helder zou ik deze zin niet willen noemen, maar hij maakt wel meteen duidelijk dat we in dit boek geen geijkte mededelingen hoeven te verwachten. Liefde wordt vergeleken met massamoord en fabrieksarbeid en niet in verband gebracht met verheven gedachten en mooie gevoelens. De lezer is dus gewaarschuwd. In een passage vlak ervoor was al onthuld wat de definitie is van een gelukkig mens. Dat is een mens die gelukkig is 'met weinig', iemand die op eigen kracht, dus zonder hulp van god, meditatietechniek of kruidenmengsel, het leven het hoofd weet te bieden. 'Hij speelt niet vals', zo staat er dan, 'hij wil de afgrond zonder vangnet tegemoet treden'.

Christian Beck, de hoofdpersoon van De asielzoeker, aanvankelijk woonachtig in Eilat, Israël, en later in Göttingen, bij Hannover, maar van oorsprong Amsterdammer, is geen levensgenieter en geen gezellig type, zo blijkt al snel. Hij is voortdurend beducht op gevaar, dat immers van alle kanten kan komen. Hij heeft geen vrienden, geeft op zijn werk niets prijs van zijn privé-leven en ziet zijn vriendin als iemand met wie hij zijn eenzaamheid kan delen. Tussen de vele krachtige beweringen door ('Onzichtbaarheid is een kwestie van volledige assimilatie', 'Meningen over anderen zijn oponthoud', 'Elk verlangen naar kennis is niets anders dan verkapt doodsverlangen') ontvouwt zich langzaam iets dat je een verhaal zou kunnen noemen en dat zich beurtelings in Eilat en Göttingen afspeelt. Het is een verhaal over een langdurige, maar moeizame liefdesrelatie-zonder-seks die vooral lijkt te berusten op een wederzijdse afspraak om niet te veel illusies te koesteren omtrent elkaar en de wereld. Beck zoekt zijn erotische heil stiekem in het bordeel, terwijl 'de vogel', zoals hij zijn vriendin noemt, af en toe een zielige man van de straat oppikt om thuis mee te vrijen.

Een keerpunt wordt bereikt door een bloederig incident in het bordeel. Dan raakt Beck, die tot dan toe schrijver was, weer een flink aantal illusies kwijt en besluit hij zijn eigen geluk af te zweren en zich nog uitsluitend te wijden aan het geluk van zijn vriendin - en ook dat zal natuurlijk een illusie blijken te zijn. In Göttingen neemt hij definitief afstand van het schrijverschap en wordt hij vertaler: een gewetensvol vertaler van gebruiksaanwijzingen, om precies te zijn. In het contract dat hij heeft moeten ondertekenen staat dat de vertaler verantwoordelijk is voor ongelukken voortkomend uit vertaalfouten - het soort komisch detail waar Grunberg een neus voor heeft. Zijn vriendin doet onduidelijk onderzoek naar het gedrag van dieren, totdat zij ziek wordt en kanker blijkt te hebben. Zij geeft te kennen voor haar dood te willen trouwen. Haar allerlaatste wens is: geitenkaas leren maken. Tot verbijstering van Beck en trouwens ook van de lezer blijkt zij dan niet met hem te willen trouwen, maar met een andere man, die nogal uit de lucht komt vallen: een uitgeprocedeerde Algerijn, de asielzoeker uit de titel. Ze wil zich nog één keer nuttig maken en de man op deze manier aan een verblijfsvergunning helpen. Op het stadhuis maakt Beck kennis met 'de nieuwe man van zijn vrouw', die wel een voornaam heeft (Raf of Raffie) maar consequent 'de asielzoeker' zal worden genoemd. 'Erg prettig zijn deze momenten niet', denkt hij met een grappig understatement, als hij de huwelijksvoltrekking als getuige bijwoont. Het huwelijk tussen 'vogel' en asielzoeker blijkt geen louter administratieve aangelegenheid te zijn, want de man trekt in bij het stel en zal tot aan de dood van de vrouw zelfs de plaats van Beck innemen in het tweepersoonsbed. Zelf neemt Beck genoegen met een slaapplaats onder de kapstok in de gang. Kennelijk is dit alles onafwendbaar - de beschrijving is van een kafkaïaanse schoonheid.

De asielzoeker is een eigenaardige roman. Als geheel maakt hij een wat sleperige indruk: te veel bordeelscènes, te veel geitenboerderij, te veel zelfgeperst vruchtensap voor de doodzieke vriendin, te veel geredeneer over illusie en ontmaskering, schuld en medelijden, geluk en pech, leegte en vervulling. Veel logica valt er bovendien niet te ontdekken in het eindeloze gedenk van Beck. Hij spreekt zichzelf regelmatig tegen. Hij zoekt naar eigen zeggen ontroering bij een vrouw en verzamelt onschuld, zoals anderen vlinders verzamelen, maar wat hij onder ontroering en onschuld verstaat, wordt niet duidelijk.

Duister is ook waarom hij, die het leven zinloos en nutteloos acht, en er alleen maar een afgrond in kan ontwaren, er toch zo maniakaal aan hangt. Ook is het gissen waarom de asielzoeker die niet meer dan een bijrol vervult, tot titelheld is uitgeroepen. Of het moest zo zijn dat Grunberg er iets algemeners mee wil uitdrukken. Misschien wil hij wel zeggen dat elke mens eigenlijk een asielzoeker is: een verdoolde, op zoek naar een thuis, een verband, een plek om zich te kunnen verstoppen voor de gevaarlijke menigte.

De aantrekkingskracht van de roman schuilt niet zozeer in het geheel, als wel in de verschillende onderdelen: in kleurrijke episodes, in losse zinnen en in soms snelle registerwisselingen, zoals wanneer Beck door zijn zeer beschaafde vriendin ineens wordt uitgemaakt voor 'vuile rat'. De beschrijving van de huwelijksvoltrekking, om maar eens een episode te noemen, is erg geestig. 'Voor een asielzoeker ziet de man er goedgekleed uit', stelt Beck nuffig vast. De ambtenaar van de burgerlijke stand slaagt er al evenmin in om zijn vooroordelen te bedwingen, en vergelijkt de asielzoeker weinig elegant met 'gewone mensen'. Mooi beschreven zijn ook de telkens terugkerende burenruzies en de niet altijd gewenste dienstbaarheid van Beck aan zijn vriendin. Als zij zit te kieskauwen op een plak cake en een paar happen laat staan, komt hij meteen in actie: 'Beck klopt de kruimels van haar schoot en legt ze op tafel. Hij wil haar mond schoonvegen, maar ze rukt hem de servet uit handen.'

Van een komische treurigheid is ten slotte de scène waarin Beck en de asielzoeker afscheid moeten nemen van de vrouw. Zij is dood en wordt opgehaald door twee mannen met een lijkwagen. 'De asielzoeker en hij lopen mee naar de auto. [...] Hebt u misschien een bonnetje voor me', vraagt Beck, 'of een ontvangstbewijs?' [...] 'Een ontvangstbewijs', zegt de langste, 'dat hebt u niet nodig, ze is bij ons in goede handen. We raken niets kwijt. We zijn nog nooit iets kwijtgeraakt.'

Wat De asielzoeker spannend maakt, is de vraag hoe de schrijver zich gaat redden uit deze kluwen van mensenvrees, geldingsdrang en levensangst. Hij kiest voor een tussenoplossing. Zijn Beck besluit zich te laten arresteren. Niet door de politie, maar door ziekenbroeders die, zo hoopt hij, wel weten wat ze aan moeten met een man die 's nachts in de regen op een bankje in het park gaat zitten, gekleed in de nachtpon van zijn overleden vriendin.

Echt gek is hij niet, want hij is zich nog steeds bewust van het effect dat hij heeft op andere mensen. 'Een enkele voorbijganger, veelal met hond, kijkt hem aan en loopt dan niet eens bijzonder haastig door', zo registreert hij nog altijd feilloos. Maar wellicht zullen de anderen weinig oog hebben voor zijn precieze waarnemingen en hem liefdevol opnemen in een tehuis voor geestelijke asielzoekers.