Arnon Grunberg
De Tijd,
2010-11-06
2010-11-06, De Tijd

Het gevaar van inflatie


Marc Holthof

Arnon Grunberg (1971) is een fenomeen. Hij is nog net geen 40, maar heeft reeds zowat alle denkbare literaire prijzen gewonnen: twee keer de Gouden Uil, twee keer de AKO Literatuurprijs en een keer de Libris, en daar nog eens de Constantijn Huygens-prijs voor zijn hele oeuvre bovenop. Zijn werk is inmiddels in 24 talen verschenen. Sinds juni verschijnt zelfs een literair tijdschrift dat geheel aan Grunberg en zijn werk is gewijd. Grunberg woont en werkt in New York. Sinds hij op zijn 23ste debuteerde met de roman 'Blauwe maandagen' heeft hij al 20 boeken op zijn actief, ze staan keurig opgelijst aan het begin van zijn nieuwe roman. Alleen is dat lijstje alles behalve compleet. Er zijn ook nog de werken die hij schreef onder het pseudoniem Marek van der Jagt (ze werden gebundeld in 'Ik ging van hand tot hand'), er zijn de talloze columns (op de voorpagina van de Volkskrant, in Vrij Nederland, de VPRO Gids, Humo...), de blogs, en de reisreportages voor NRC. Grunberg is een literaire wor- kaholic, een auteur die altijd schrijft en constant in de media aanwezig is, al was het maar door polemieken en mystificaties.

Grunberg is zo'n mediafenomeen dat het schrijven van literaire werken nog slechts een bijproduct van de Grunberg-fabriek lijkt. Het is alsof hij de goegemeente eraan wil herinneren dat de blogger, columnist en mediafiguur ook nog altijd een belangrijk auteur is. Maar precies wat dat laatste betreft, wil het bij Grunberg wel eens mislopen. Niet elk boek dat hij aan de lopende band produceert, is van even goede kwaliteit. Romans als het auto- biografische 'Blauwe maandagen' (1994), waarin onder andere de oorlogservaringen van zijn ouders aan bod komen, 'Fantoompijn' (2000), 'De asielzoeker' (2003) en vooral 'Tirza' (2006), over de alles omvattende liefde van een vader voor zijn dochter, zijn goed tot voortreffelijk. Maar boeken als 'De joodse mes- sias' (2004) of 'Onze oom' (2008) zijn veel minder geslaagd. Met een niet-aflatende productie als die van Grunberg is het allicht onvermijdelijk dat er enige inflatie optreedt. De groeipijnen, de probeersels en de boeken die niet méér zijn dan een stap in zijn literaire evolutie, moet je er bijnemen.

IJSKONIJN

Dat blijkt ook uit 'Huid en haar', zijn nieuwe, 525 bladzijden dikke roman. Het opzet is voortreffelijk en veelbelovend. 'Huid en haar' is een satire op de dertigers en veertigers, de actievelingen in onze maatschappij die zich uit de naad werken en helemaal opgaan in hun carrière, ten nadele van hun seksueel en vooral affectief leven. Want voor kinderen, familie, relaties of zelfs seks is er nauwelijks tijd.

De hoofdpersoon van het boek is Roland Oberstein, een universitair docent economie die verkast is van Rotterdam naar een universitair instituut in Fairfax, nabij Washington. Zijn vrouw, kind, en vriendin heeft hij in Nederland achtergelaten en in Fairfax woont hij in een hotel. Roland is rond de 40, hij is een expert in het werk van de 18de-eeuwse Schotse econoom Adam Smith, en bezig met het schrijven van een boek over economische zeepbellen: van de Hollandse tulpenmanie in de 17de eeuw, over de Britse South Sea Bubble in de 18de eeuw tot vandaag.

Roland bekijkt de hele wereld door een economische bril. Al zijn energie en passie gaan op in zijn werk. Voor elke andere activiteit wil hij iets terugkrijgen. Jaloers zijn omdat zijn vriendin vreemd is gegaan, wil hij alleen als hij er tijd kan voor vrijmaken in zijn agenda. Trouwens, hij heeft veel liever dat zijn vriendin vreemd gaat dan dat academische tijdschriften zijn artikels weigeren.

Roland Oberstein is een emotioneel gestoord ijskonijn. Rondom Oberstein weeft Grunberg een serie nevenpersonages die allemaal in mindere mate in hetzelfde bedje ziek zijn. Er is Rolands vrouw Sylvie, die met hun zoon Jonathan in Nederland is achtergebleven. Zij is tandarts en denkt over hun voorbije relatie als over een rotte kies die verwijderd moet worden. Ze kan de situatie echter niet aan en vraagt Roland terug te komen. Er is Rolands vriendin Violet die nu, in zijn afwezigheid, vreemd gaat met een verkoper van satelliettelefoons. Er is de Amerikaanse Lea, een specialiste in de Holocaust die Roland heeft leren kennen tijdens een congres in Frankfurt waar ze net geen relatie met hem had. Maar Lea zoekt hem in Amerika opnieuw op, omdat haar man, een politicus in Brooklyn, zijn interesse in haar verloren heeft.

CRISIS

Grunberg weeft rond Roland Oberstein een web van personages, wiens onderlinge relaties een soort economie, een markt van liefde, vormen, tot ook hier de bubble barst en Roland het slachtoffer wordt van zijn eigen ondermaatse, 'subprime' emoties. Grunberg vertelt het geheel als een soap waarbij hij in elk hoofdstukje naar een nieuw personage overspringt dat dan telkens een karak- teristieke, vaak goed geobserveerde, absurditeit of minidramaatje meemaakt dat samengevat wordt in een pointe. Zoals bijvoorbeeld Lea's man die stelt: 'Er is leven buiten de genocide.'

Maar er zijn ook minpunten. Alleen het personage van Roland Oberstein is goed uitgewerkt in het boek. En hij mag dan wel gestraft worden voor zijn eigenwaan, in feite verandert hij nauwelijks doorheen het boek. Een ijskonijn blijft een ijskonijn. Alle personages zijn trouwens oppervlakkig weergegeven. Elke extra dimensie, elk alternatief ontbreekt of blijft buiten beeld. Daardoor mist het boek dramatische spankracht en kabbelt het, als een echte soap, voort tot het over de 500 bladzijden dik is. Maar die 400 bladzijden extra maken het niet diepzinniger, grappiger of gevatter dan het in de voortreffelijke eerste 100 bladzijden al was.