Arnon Grunberg
De Standaard,
2008-10-03
2008-10-03, De Standaard

'Waarom zou je het goede aanbidden?'


Mark Cloostermans

'Ik koesterde vooroordelen over "de" militair. Als je in hun gezelschap verkeert, houdt dat beeld op te bestaan'

Arnon Grunberg heeft een nieuwe roman uit. Een die hij niet had kunnen schrijven zonder zijn oorlogservaringen in Irak en Afghanistan. Daar heeft hij veel uit geleerd: 'Ik denk dat het goed voor me is om af en toe eens uit die rol van de schrijver te stappen.'

Arnon Grunberg is een vat vol verrassingen. Zijn nieuwste boek, Onze oom, stelde hij voor in het stadje Eupen in de Oostkantons. Niet alleen omdat hij een schutskring heeft opgetrokken rond de Nederlandse literaire wereld na een schermutseling met A.F.Th. Van der Heijden. Maar ook 'omdat een boekpresentatie pure flauwekul is.'

'Boekpresentaties gaan altijd om iets anders dan het boek', zegt Grunberg. 'Misschien moet mijn volgende boek maar worden voorgesteld in de Dolomieten. Het benieuwt me om te weten hoe ver weg je kunt gaan en toch nog publiek kunt lokken. Dat lijkt me weleens een heel bijzondere presentatie: een waar niemand komt (lacht).'

U hebt een schutskring rond de Nederlandse literatuur getrokken, maar het gaat verder dan dat. Op uw website staat een wereldkaart; klik je op een land, krijg je de recensies te zien die daar verschenen zijn over uw werk. Het lijkt wel een beetje 'Grunberg verovert de wereld'.

'Ja, die ironische knipoog krijg je er zeker bij. Het gebeurt vrij vaak dat een uitgeverij me vraagt naar een citaat uit een bepaalde recensie. Het kost me dan telkens een uur om dat te zoeken. Ik wilde al die recensies online hebben, dat spaart me een hoop werk.'

'De site-ontwerper heeft toen voorgesteld om er een wereldkaart van te maken. Niet dat ik echt de wereld wil veroveren, maar je hebt de wereld wel nodig om los te komen van het imago dat ik in Nederland heb, of ik nou wil of niet.'

'Het is boeiend om te zien hoe er op een boek gereageerd wordt in een land waar ik verder geen band mee heb. Ik heb geen stappenplan om de wereld te veroveren, maar ik wil me wel meten met andere dan alleen maar Nederlandse schrijvers. Alsof alleen wat daar gebeurt, ertoe doet. Dat is toch een provinciaal idee van literatuur?'

'Ieder mens is zijn eigen falen, maar sommige meer dan andere', zegt majoor Anthony, een van de hoofdpersonen in uw nieuwe roman. Zijn er geen uitzonderingen op die regel? U, bijvoorbeeld, mag toch gerust succesvol heten?

'Dat is alleen maar mijn werk. Je kunt falen op nog heel wat andere manieren. Hoe meet je bovendien succes? Aan kritieken, aan de verkoop? Als ik 's morgens aan het werk ga, dan denk ik niet: hier zit een succesvol mens. Als je daar van overtuigd bent, ga je niet zo'n boek schrijven.'

In 'De Groene Amsterdammer' publiceerde u laatst de tekst van een lezing waarin u uw romans 'Blauwe maandagen' en 'Figuranten' omschreef als pogingen om respectievelijk uw 'nederlagen' en uw falen als acteur te catalogiseren. Zijn al uw vormen van falen intussen opgetekend en schrijft u daarom volledig verzonnen verhalen?

'Ja, maar dit is niet mijn eerste zuiver fictieve boek. Tirza stond net zo dicht bij mij of ver van me af als Onze oom. Over mijn persoonlijke falen was ik al lang uitgeschreven. Wat ik in die lezing probeerde duidelijk te maken, is dat het kan lijken alsof schrijven over falen dat falen automatisch omzet in een overwinning. Dat is een illusie. Ik wil niet vervallen in zelffelicitatie. Als de twintigste eeuw een nederlaag was voor alles wat wij mens noemen, dan kan de literatuur daarover niets anders zijn dan een nederlaag. Eigenlijk is dat het antwoord op uw vorige vraag: het falen zit in de kern van wat ik schrijf.'

U hebt eens in een interview gezegd dat een romanschrijver de zwakke plekken van een samenleving moet vinden en daar boeken moet over schrijven. Wat is de zwakke plek die u aanraakt in 'Onze oom'?

'Het onuitroeibare verlangen van de mens naar autoriteit en goden, vermoed ik. Ik weet niet of je dat een religieuze behoefte mag noemen. Het is de behoefte om afgoden te dienen, om autoriteit te voelen.'

Is dat het vereren van de angst? Je projecteert je angst op de afgod.

'Nee, je wil dat de ander je van je angst afhelpt. Je vereert de macht waarvan je hoopt dat hij je angst weg kan nemen.'

Die macht wordt in de roman 'oom' genoemd. Waarom?

'In werkelijkheid heet hij "el Tio". Hij wordt aanbeden in de mijnen in Peru. Het is geen wijdverspreid, maar wel een interessant geloof. In de christelijk-joodse traditie is God goed. De Tio is juist heel uitdrukkelijk niet goed. Hij is een menselijk monster: hij kan zich tegen je keren als je niet goed voor hem bent. Ergens vond ik dat wel sympathiek. Waarom zou je ook het goede aanbidden? Je probeert met je aanbidding toch de godheid gunstig te stemmen? Dat heeft geen nut als die god per definitie goed is.'

'Het boek is overigens opgedragen aan mijn petekind, omdat zijn vader een Boliviaan was die in de mijnen heeft gewerkt. Hij is dus mijn gids geweest voor dat deel van het boek. Dankzij hem kon ik in die mijnen gaan, praten met de mensen die er werkten en kennismaken met de Tio.'

Ik neem aan dat ook uw ervaringen in Irak en Afghanistan het boek beïnvloed hebben?

'Ik had het niet aangedurfd om zonder die ervaringen over militairen te schrijven. Ik koesterde de gebruikelijke vooroordelen over "de" militair. Als je in hun gezelschap verkeert, wordt dat beeld eerst diffuus en daarna houdt het op te bestaan. Je ziet niet meer de Militair, maar individuen. Met sommigen van hen blijk je het zelfs goed te kunnen vinden. Het zijn heel normale mensen, die met wapens rondlopen.'

Waarom zoekt u die gevaarlijke situaties op?

'Eén reden is dat ik een onderwerp op andere manieren wil benaderen. Over Afghanistan is al ontzettend veel geschreven, maar zelden lees je hoe het nou is om in zo'n kamp te leven. Mensen weten wel wat een popster eet bij het ontbijt, maar niet waaruit het ontbijt van onze militairen bestaat.'

'Een tweede reden is mijn opvatting over het schrijverschap. Ik denk dat het goed voor me is om af en toe uit die rol van de schrijver te stappen. Je dwingt jezelf om je in situaties te begeven waar je eigenlijk liever niet zou komen. Het verbaast me dat mensen soms boos reageren. Ze vinden het obsceen dat ik daarheen ga: ik zou de oorlog opzoeken om eindelijk eens het gevoel te krijgen in leven te zijn. Dat soort reacties kreeg ik nooit bij eerdere reportages. Ik heb ook gewerkt als kamermeisje. Dat mag, blijkbaar, maar zodra het met oorlog en dood te maken heeft, ben je meteen een oorlogstoerist. Het roept agressie op, alsof een schrijver daar zijn handen niet aan mag bezoedelen.'


Zijn er concrete invloeden van uw militaire avonturen op 'Onze oom' aan te wijzen?

'Ja, bijvoorbeeld de scène waarin de majoor afscheid neemt van zijn vrouw. Die scène had ik niet kunnen schrijven als ik niet had gepraat met militairen over hoe zij afscheid nemen. Dat is vaak geritualiseerd. Sommigen willen niet dat hun vrouw en kinderen naar het vliegveld komen, anderen juist wel.'

'Maar het was niet altijd zo'n rechtstreekse invloed. Ik deelde bijvoorbeeld een taxi met een militair die terugkwam uit Afghanistan en naar het station moest. Ik vroeg waarom zijn vriendin hem niet was komen ophalen. Hij zei dat ze niet wist dat hij al in het land was. Hij wilde weten of de buurman thuis niet in bed lag. Dat soort dingen heeft me gedwongen na te denken over dingen waarover ik voorheen minder nadacht. Ik dacht dat militairen in angst en vrees zouden leven voor de bermbom, maar net zo goed vrezen ze de buurman.'

Een schitterend detail vind ik de zak met kaneelbroodjes die de majoor bij zijn vertrek meekrijgt van de huishoudster. Onderweg ondergaan ze de ene gruwel na de andere, en die zak met kaneelbroodjes blijft maar opduiken.

'Militairen nemen heel veel mee van thuis. Voorwerpen die soms de status van talisman krijgen. Er was er een die een kaasschaaf had meegebracht, want hij was al eens eerder in Afghanistan geweest en toen had hij zijn kaas niet dun genoeg kunnen snijden.'

Ik kreeg de indruk dat de hele roman geschreven is om uit te komen bij dat korte slothoofdstuk, waarin de kleine, aandoenlijke Lina wapenhandelaar blijkt te zijn geworden.

'Mijn eerste versie van het boek ging over een meisje dat niet wordt opgevoed en uiteindelijk wapenhandelaar wordt. Hoe komt het zover? Ik heb onderzoek gedaan naar wapenhandel en met wapenhandelaren gesproken. Uiteindelijk merkte ik dat ik al die informatie niet nodig had. Het liep niet. Na zo'n twintigduizend woorden ben ik opnieuw begonnen en toen pas is de majoor er bijgekomen.'

Lina's verhaal is tragisch, dat van de majoor is veeleer tragikomisch.

'Ik heb ambivalente gevoelens ten opzichte van de majoor. Hij heeft zeker tragische kanten, omdat hij niets begrijpt. Het leger, zijn vrouw, zichzelf...'

Is dat niet typisch aan uw personages? Ook Jörgen Hofmeester in 'Tirza' begreep de wereld niet en klampte zich vast aan dwanggedachten. Is dat uw mensbeeld?

'We hebben zeker de neiging om, op de rand van het irrationele, houvast te zoeken bij rituelen of voorwerpen. Op de buitenstaander kan die neiging vervreemdend, komisch of griezelig overkomen.'

Als de personages in deze roman net zo reageren als Hofmeester in 'Tirza', mag dit dan nog wel een oorlogsroman genoemd worden?

'De oorlog is het decor; hij maakt de menselijke gedragingen extremer. De waaier van mogelijke reacties wordt breder. Het verband tussen die twee boeken is misschien dat Hofmeester meende dat hij zich in oorlogsgebied bevond. Hij heeft een oorlogssituatie ontworpen en heeft daarnaar gehandeld. Was die situatie echt ontstaan, dan had er misschien geen haan gekraaid naar zijn handelingen.'

Er is nog een verband met een ander boek van u. Het kind van Lina en de Dirigent krijgt de naam Karl, naar de Joodse communist Karl Radek (1885-1939). De hoofdpersoon van 'De joodse messias' heette Xavier Radek.

'(lacht) Klopt, dat heeft verder nog niemand gezien. Radek was een grappenmaker en een revolutionair, die uiteindelijk geëxecuteerd is door Stalin. Je ziet vaak dat volksmenners een clownesk aspect hebben. Dat verbindt Karl Radek met Xavier uit De joodse messias en met de Dirigent uit Onze oom. De Dirigent en Xavier zijn van idealisme vervulde mannen met kunstzinnige neigingen. Ze willen een bepaald volk hetzij troosten, hetzij redden - met desastreuze gevolgen. Ze verliezen zich in hun onderneming.'

Mij leek het dat het verband een tegengestelde houding ten opzichte van leed was. De personages in 'De joodse messias' zoeken het lijden op; in 'Onze oom' sluiten ze zich ervoor af.

'Dat klopt, maar voor de personages in De joodse messias is het lijden ook gewoon afwezig. Het raakt hen maar heel indirect. Terwijl de eerste zin van Onze oom al meteen aangeeft dat we ons bevinden in een wereld waar geweld vlot gebruikt wordt.'

U bent een zeer productief auteur.

'Ja, het krijgt Vestdijkiaanse vormen, hè? Hugo Claus heeft eens gezegd: hoe meer je schrijft, hoe groter de kans is dat er iets goeds tussen zit. Dat vond ik altijd een sympathieke opvatting.'

Die productiviteit verbaast, omdat u in uw boeken consequent elke illusie doorprikt. Iemand die zoveel schrijft, moet toch de illusie hebben dat hij daar iets mee bereikt?

'Ik wil wel iets bereiken met mijn boeken, maar dat kan ik hier niet netjes opsommen. Ik streef naar waarheid. Ik hoop dat een particuliere, individuele waarheid (van mij of van mijn personages) eventjes groter wordt en de lezer overtuigt van de geldigheid van mijn blik op de wereld. Ik wil niet zomaar een visie overdragen, zoals in een opiniestuk, maar een onontkoombare waarheid over wie wij zijn. Dat klinkt groot, maar ik denk wel dat je die ambitie nodig hebt om telkens weer aan een roman te beginnen. Of ik deze pretenties waar kan maken, is een andere vraag. Als je naar het casino gaat en je speelt met geld waarvan het je niet kan schelen of je het verliest, dan wordt het snel saai. Het is pas spannend als je iets te verliezen hebt.'