Arnon Grunberg
NRC Handelsblad,
1998-03-06
1998-03-06, NRC Handelsblad

Honger en dorst


Arnold Heumakers

'Elke goede schrijver probeert zijn lezers te verleiden tot verder lezen', schrijft Arnon Grunberg in zijn essaybundel De troost van de slapstick. Een grotere open deur valt er bijna niet in te trappen. Welke schrijver zou immers zo gek zijn om het tegendeel te proberen? Toch heb je volgens Grunberg massa's schrijvers die in de praktijk alles doen om hun lezers dwars te zitten. Door pretentieus te zijn, door diepzinnig te doen, door van de taal of de werkelijkheid een 'probleem' te maken. En - het ergste vergrijp in zijn ogen - door geen 'verstrooiing' te willen bieden. Met quasi-naieve redeneringen a la Karel van het Reve gaat Grunberg tekeer tegen iedereen die het waagt van boeken ook nog iets meer te verlangen.

Zijn simplisme is bedrieglijk, want de pleitbezorger van het amusement blijkt bij nader inzien ook een heimelijke moralist te zijn. Van beleren wil hij weliswaar niets weten, maar de provocerend aangeprezen verstrooiing staat niet op zichzelf; zij dient als tegenwicht tegen een absurditeit die zonder humor en slapstick niet te verdragen zou zijn. Om dezelfde reden wordt de ironie verdedigd, als 'een middel om het pijnlijke minder pijnlijk te laten zijn'.

Pijnlijk, absurd - dat zijn woorden die in een heel andere richting wijzen. Wie Blauwe maandagen en Figuranten heeft gelezen, weet dat natuurlijk al lang. De kolder daarin is nooit alleen maar om te lachen. Grunbergs genre is de tragi-comedie, zijn humor berust op ambiguiteit. De keerzijde van het groteske spel bestaat uit tragiek en uit een niet te overwinnen onvermogen om met het bestaan zoals het is genoegen te nemen. Aan die dubbelzinnigheid ontlenen zijn romans hun spanning. Een spanning die overigens meer in de personages zit dan in het verhaal, dat met zijn opeenstapeling van potsierlijke scenes altijd ook iets willekeurigs heeft: er zou makkelijk een scene bij of uit kunnen, zonder dat het geheel daaronder hoeft te lijden. In De heilige Antonio, het Boekenweekgeschenk van dit jaar, houdt Grunberg de teugels strakker in de hand, geholpen ongetwijfeld door de voorgeschreven omvang. Ook is de verteller ditmaal niet een alter-ego, maar een verzonnen personage, of liever twee personages: de broers Paul en Tito Andino, die zich ooit samen met hun moeder Raffaella de Verenigde Staten hebben laten binnensmokkelen.

Dat wil niet zeggen dat het alter-ego helemaal ontbreekt, want op zeker moment duikt Ewald Stanislas Krieg op in het relaas van de beide broers, als een van de 'aanbidders' die de nog altijd mooie Raffaella in huis haalt. In Figuranten hebben we al kunnen lezen hoe deze Krieg naar New York is verhuisd, om daar van een passieve schlemiel te veranderen in een makelaar en een 'geldwolf'. Hier zien we hem, als een schrijver die in zijn eigen land 'heel beroemd' heet te zijn, dikke cheques uitschrijven en protserig met zijn creditcards zwaaien.

Dat lijkt het einde van alle tragiek, hoewel het hem niet lukt om in elk opzicht zijn zin te krijgen. Raffaella wijst hem de deur, nadat hun Mexicaanse afhaal-restaurant 'Mama Burrito' op een echec is uitgelopen, de Kroatische callgirl Kristin blijkt hem niet minder 'gek' te hebben gemaakt dan al haar andere klanten. En in de bar, waar Paul en Tito hem later tegenkomen, weigert men hem nog te drinken te geven.

In De troost van de slapstick schrijft Grunberg dat een goed boek bijzonder wordt, doordat de onbenullige anekdote erin tot 'mythische dimensies' wordt verheven. Aan onbenullige anekdotes is in De heilige Antonio geen gebrek, evenmin als aan het soort dwaze, slapstick-achtige taferelen waarop Grunberg het patent lijkt te hebben. Maar waar zitten de 'mythische dimensies'?

Ik zou zeggen: in de rol die honger en dorst in het verhaal spelen. Van Raffaella wordt verteld dat zij er zo goed in is haar aanbidders 'hongerig' te houden. Vandaar dat 'Mama Burrito' wel moet mislukken, ondanks Kriegs optimistische voorspelling dat zij ooit de hele mensheid zal voeden. Kristin de Kroatische op haar beurt heeft te kampen met 'dorstige' klanten, die zij te drinken geeft zonder hun dorst te lessen.

Over dezelfde talenten dient een schrijver te beschikken, laat Grunberg weten bij monde van zijn alter-ego. Krieg herkent zich tenminste meteen in Raffaella's vaardigheid. 'Is dat niet wat iedere schrijver doet?' roept hij uit. 'Is dat niet het ultieme doel van elke schrijver? Hongerig houden, tot je erbij neervalt'.

De dorst daarentegen is een ander verhaal, zoals blijkt uit de reactie van Paul en Tito, nadat Kristin een anonieme makelaar met 42 messteken heeft vermoord. Kort tevoren hebben zij zich door haar in de liefde laten inwijden, maar niet als klanten. Zij zijn eerder haar verliefde discipelen; zij dragen haar foto op de borst, verzamelen haar meest typerende uitspraken en worden als enigen deelgenoot gemaakt van haar treurige verleden. Op de naamdag van de heilige Antonio, de 'heilige van het onmogelijke', doen zij alle drie een geheime wens. En wie weet zijn het deze wensen die in vervulling gaan wanneer Kristin vol verlangen naar een ander leven om de doodstraf vraagt, terwijl de beide broers alvast op de executie anticiperen door haar liefdevol te laten verrijzen - zoals haar mannelijke tegenhanger met Pasen - in hun gedachten, in hun herinneringen, ja in hun hele leven.

En uiteraard in dit Boekenweekgeschenk, dat je daarom het evangelie volgens Grunberg zou kunnen noemen. Een dubbelzinnig, ironisch evangelie, waarvan de schrijver - in de gedaante van de twee devote vertellers en in die van de 'emotionele terrorist' Krieg - zowel de Heilige Geest als de duivel belichaamt. Met als gevolg dat degenen die zich geamuseerd hebben laten verleiden om verder te lezen, na afloop nog even hongerig en dorstig zijn als voorheen. Maar wie kan daar uitgerekend in de Boekenweek bezwaar tegen maken?