Arnon Grunberg
Trouw,
1998-03-06
1998-03-06, Trouw

Absurditeit zonder humor is een heel rauw kippetje


Onno Blom

Essays van schrijvers zijn nogal eens verhulde zelfportretten. Via de lof of kritiek voor anderen geven ze inzicht in wat ze zelf mooi of lelijk vinden, grappig of verwerpelijk, krachtig of slap. Kortom: essays laten zien waar schrijvers voor staan. In 'De troost van de slapstick', een bundeling van essays, interviews en columns die Arnon Grunberg in de afgelopen vijf jaar schreef, is dat niet anders.

Grunbergs eerste essay, over de acteur en regisseur Buster Keaton, brengt het mechanisme van zelfportrettering direct treffend aan het licht. Aan de hand van een aantal scenes uit Keatons films - een achtervolging door vijfhonderd vrouwen, Buster door een dikke man platgedrukt in een badhokje - laat Grunberg zien hoe het absurde van het leven volgens hem moet worden uitgedrukt. "Absurditeit zonder humor, zonder slapstick, is nauwelijks te verteren', schrijft hij. "Als je een kippetje bij de poelier haalt zet je daar ook niet rauw je tanden in. Dat kippetje ga je bakken of stoven. Absurditeit zonder slapstick is een heel rauw kippetje. Humor zonder absurditeit bestaat ook. Dat is meer bedorven haring.'

In een vloeiende beweging doet Grunberg hier zelf, wat hij van de door hem bewonderde Keaton verwacht. Hij roept een verrassend beeld op, dat simpel en effectief iets duidelijk maakt. Bovendien, en dat is voor Grunberg ten minste zo belangrijk, laat hij door zijn typeringen en vreemde vergelijkingen zijn lezers af en toe daveren van het lachen. "De lokroep van de verstrooiing is sterker dan de lokroep van de moraal', stelt hij droogjes vast in zijn tweede essay, over Laurel & Hardy.

Het aardige van de stukken in 'De troost van de slapstick' is dat Grunberg niet alleen zijn eigen voorkeur voor tragische hilariteit bij verschillende kunstenaars als Keaton, Groucho Marx en Astrid Lindgren herkent, maar ook in aanstekelijk parlando vertelt over de boeken en films die hem als schrijver hebben beinvloed. Soms komen daarbij opmerkelijke details bovendrijven.

Interessant is bijvoorbeeld de parallel tussen de roman 'Vraag het aan het stof' van John Fante en Grunbergs eigen 'Figuranten'. Beide boeken gaan over een hopeloze en ingewikkelde liefde tussen drie personages, een menage a trois. Bij Fante zijn dat Arturo Bandini, een schrijver, de serveerster Camilla Lopez, en de barkeeper Sammy. Bij Grunberg zijn het Ewald Stanislas Krieg, een mislukte schrijver, Elvira Lopez, figurant, en Broccoli, voorzitter van de vereniging van genieen. Zou Grunberg zijn Elvira Lopez naar Fante's Camilla Lopez hebben genoemd? Heeft de blauwdruk van 'Vraag het aan het stof' Grunberg voor ogen gestaan toen hij zijn tweede roman schreef? Het zou kunnen.

Waarschijnlijk is dit naar de smaak van Grunberg wat te letterlijk opgemerkt. Hij wordt niet moe te benadrukken dat de waarheid in de literatuur nooit een criterium kan zijn: "Het gaat er bij boeken nooit om of het echt gebeurd is, het gaat erom dat de lezer het recht heeft te geloven dat het echt gebeurd is.'

Dat standpunt neemt Grunberg op zijn beurt weer tamelijk letterlijk. Zowel in interviews als in zijn boeken speelt hij - overigens ook met een knipoog naar een voorganger die in de essays voorkomt, de Poolse schrijver Jerzy Kosinski, die zijn eigen autobiografie bedacht - met de waarheid omtrent zijn eigen leven. Grunberg verzon zichzelf al als gigolo, figurant, makelaar, uitgever, schrijver, gokker, geldwolf en een puistige poedel.

In 'De heilige Antonio', de novelle die Grunberg op uitnodiging van de CPNB als boekenweekgeschenk schreef, keert het interessantste alter ego van Grunberg terug: Ewald Stanislas Krieg, de wandelende ongelukverspreider uit 'Figuranten'. Krieg (van 'Wollt ihr den totalen Krieg') is inmiddels een schrijver in New York, die in zijn verre vaderland een succesvolle roman heeft gepubliceerd. In 'De heilige Antonio' figureert hij als de zoveelste aanbidder van Raffaella, de moeder van de eigenlijke hoofdpersonen van de novelle, Paul en Tito Andino. "Deze is het dieptepunt', moeten de broertjes treurig constateren.

Paul en Tito krijgen in de 97 bladzijden die Grunberg hun heeft toebemeten heel wat bizars voor de kiezen. Ze vertellen dat zij de grens naar Amerika over gesmokkeld zijn tussen grote groene watermeloenen. Hun vader was een struikrover, maar werd doodgeslagen met zijn eigen knuppel van eucalyptushout toen hij zijn laatste slachtoffer daarmee wilde overvallen. De broertjes, inmiddels een jaar of achttien, proberen er in New York het beste van te maken. Ze gaan op Engelse les en verdienen hier en daar een dollar bij.

So far so good, zou je zeggen. Tot moeder Raffaella Ewald Stanislas Krieg ontmoet, die haar inpalmt met cadeautjes en vreemde grappen en haar overhaalt een burrito-bestelbedrijf te beginnen. "Er belde een iemand op, maar toen die de prijs hoorde, zei die: Nee, bedankt.' Paul en Tito worden intussen samen verliefd op Kirstin, een Kroatische die bij hen op Engelse les zit. Zij is betoverend mooi, maar heeft heel wat schroefjes loszitten. Paul en Tito schrijven hun opschrijfboekjes over haar vol. "Haar tietjes zijn drie witte Mercedessen waard met open dak', staat er. "Als ze naar me vragen', noteren ze, "moeten jullie zeggen: ze was de mooiste. Ze gaf stuiterballen aan de armen. Ze heeft ons gered.' Met de liefde van de jongens voor de Kroatische loopt het, ditmaal in een heuse climax, niet goed af.

Wat dit verhaal zo prikkelend maakt, is niet alleen het hoge bizarre gehalte van de gebeurtenissen. Nee, het is vooral ook Grunbergs vrolijk kronkelende en repeterende stijl, die weet te intrigeren. Passages over tanden poetsen of tegen een steentje schoppen en zinnen die rustig drie keer op exact dezelfde manier beginnen doen een moment perplex staan, maar blijken uiteindelijk geen loze uitweidingen. Op de een of andere manier houden al die scenes elkaar in een natuurlijk, fragiel evenwicht. Om met de essayist Grunberg over John Fante te spreken: "Hij verheft de onbenulligste anekdote tot mythische dimensies.'

U heeft het inmiddels begrepen. Hoe aanstekelijk zijn essays ook zijn: de literatuur zelf is het terrein van Arnon Grunberg. Daar toont hij zich als bedrieger, fantast en schrijver op zijn best. Met 'De heilige Antonio' heeft hij het meest tragi-komische boekenweekgeschenk geschreven, dat tot nu toe is verschenen.