Arnon Grunberg
Vrij Nederland,
1998-03-14
1998-03-14, Vrij Nederland

Arnon Grunberg, hongerkunstenaar


Carel Peeters

Wat er staat is hóé het er staat, vindt Arnon Grunberg in zijn essays, 'De troost van de slapstick'. Maar in het boekenweekgeschenk 'De heilige Antonio', gaat het ook om het wie en het wat in het verhaal. Om Kirstin en Raffaella en het hongerig houden van aanbidders. Arnon Grunberg is een schrijver die zijn kaarten gewoon op tafel legt: kijk mamma, niets te verbergen. In essays en columns schrijft hij wat hij mooi en lelijk vindt, wat hij van literatuur verwacht, welke schrijvers hij bewondert, wat hij goede zinnen en passages vindt en waar het bij het schrijven om gaat. Dat doet hij op een apodictische toon, een effectieve tactiek van overrompeling die voorkomt dat je je bij elke zin gaat afvragen of dat je je bij elke zin gaat afvragen of dat nu wel zo is wat hij daar beweert. De volgende zin gaat gewoon voort op basis van de vorige bewerking. Een mooi voorbeeld staat in een essay over het onterechte dedain voor verstrooiing in de kunst, met als kapstok 'de onschuldigste komieken van deze eeuw' Laurel & Hardy. 'Ik geloof niet,' schrijft Grundberg, 'dat films, boeken, schilderijen, beelden en foto's iets anders moeten bieden dan verstrooiing.' Een paar regels verder schrijft hij: 'We hebben al gezien dat er op deze wereld geen andere ontsnapping bestaat dan verstrooiing.' Hadden we dat al gezien? We dachten dat Grunberg dat nog maar geloofde als het om films, boeken en zo ging. Voor een schrijver met een oeuvre van nog maar twee en een halve roman en een toneelstuk heeft Grunberg al heel wat geschreven over het schrijven zelf. Er gaat eigenlijk geen essay voorbij of hij maakt van de gelegenheid gebruik om te schrijven waarom het gaat, als een goochelaar die niet schroomt om het over de geheimen van zijn vak te hebben. Met zijn vele stelligheden spreekt Grunberg zich daarbij natuurlijk vaak tegen, maar ik zal de laatste zijn om daar moeilijk over te doen. Grunberg verstaat de kunst om schroeven los te draaien die dachten vast te zitten. Hij is een echte sofist die punten zuigt aan redeneringen die hem op dat moment het beste uitkomen. 'Geen verhaal komt tot leven vanwege de inhoud,' schrijft hij bijvoorbeeld, 'alleen vanwege de manier waarop het is verteld.' Maar in een ander essay over de verwachtingen van literatuurrecensenten vertelt hij wat hij zelf van literatuur verwacht, en dan gaat het wel degelijk om de inhoud: 'Zo verwacht ik van literatuur dat zij over enigszins zieke mensen gaat als de al eerder genoemde Emma, die rattengif slikt, of Raskolnikov, die een oude woekeraarster de schedel inslaat, of Albinus, die er met een ouvreuse vandoor gaat en zo zijn eigen leven vernietigt.' Grunberg kan zo openhartig zijn omdat hij voor zichzelf min of meer heeft uitgemaakt waarover hij het wil hebben in zijn romans: over mensen die op allerlei bespottelijke manieren proberen iets te bereiken, maar daarin op all even bespottelijke wijze worden gedwarsboomd. Je zou denken dat hij zich hiermee wel erg vastlegt, maar dat bezwaar heft hij op door een andere eis die hij zichzelf heeft gesteld: dat het erop aankomt hóé er over die mensen en hun strevingen wordt geschreven: 'Wát er staat is hóé het er staat.' Grunberg heeft een duidelijk idee over mensen: ze zijn allemaal min of meer belachelijk, maar erg is dat niet. Het zijn allemaal figuranten, zoals in zijn gelijknamige roman, waarin de drie hoofdpersonen uit zijn op een grootste filmcarrière, maar daar niet erg in slagen. Altijd durende en universele honger in de meeste algemene zin, dat is Grunbergs bron. Je zou denken dat een schrijver als Grunberg die honger en dát eeuwige verlangen dan vooral zou tonen, in de actie van een verhaal, en het er niet ook nog expliciet over zou hebben in zijn werk. Maar dat is niet zo. Grunberg is een listige schrijver. Hij legt zijn kaarten op tafel en toch weet hij je te verrassen door de manier waarop hij ze nu weer heeft geschud. De achttien- en negentienjarige Paul en Tito, die zogenaamd het verhaal doen in De heilige Antonio, vertegenwoordigen die honger in hun bewondering voor de 'Kroatische', een meisje dat net als zij op Engelse les zit in New York, en net als zij (maar zij wonen er al meer dan zes jaar) uit Europa komt. Deze Kirstin speelt een spelletje met de jongens en de jongens weten dat wel, maar doen er graag aan mee. Ze gaat iets met ze drinken, ze maken een wandeling, ze maken een tochtje met de auto. Ze deelt Tic-tacs uit, en een enkele keer willigt zij een verzoek om een kus in. Kirstin, van wie je het beroep vermoedt, hongert op haar beurt en vertelt de jongens over de mooiste tijd in haar leven, die al een tijdje over is. Haar honger is nu gericht op een volgend leven, na de dood, 'begon het volgende leven maar alvast', zegt ze. en dan is er de hongerigheid waarmee Tito en Pauls moeder Raffaella te maken heeft. Zij is serveerster en heeft een groot aantal aanbidders die ze hongerig houdt: 'Hongerig houden,' zegt ze haar jongens, 'is een belofte die altijd een belofte blijft. Hongerig houden is hoop die net genoeg eten krijgt om niet te sterven, maar nooit genoeg om verder te groeien. Hongerig houden is een spel dat geen ontknoping kent, alleen maar een vervolg. Het is de onkundigheid van het heelal. Het is het uitzicht op een kamer die nooit betreden zal worden.' Maar Raffaella heeft natuurlijk ook honger, ook al zegt ze van niet. Die duikt op in de gedaante van iemand die we kennen uit Figuranten, Ewald Krieg, die haar een nieuw leven voorspiegelt als eigenaresse van een afhaal-Mexicaan, Mama Burito, waarin hij ook bereid is te investeren. Krieg is schrijver, verliefd op Raffaella en zij op hem. Hij neemt de jongens er graag bij, maar zij moeten niet veel van hem hebben, ook al vindt hun moeder hem grappig en gul en houdt ze van zijn krulletjes. De honger krijgt in De heilige Antonio (dat is de heilige van het onmogelijke) net genoeg te eten om niet te sterven: Raffaella krijgt haar afhaal-Mexicaan, maar die heeft niet genoeg klanten en wordt al snel opgerold door de keuringsdienst voor waren. Paul en Tito besluiten dat Kirsten 'alles' met hen mag doen en dat betekent dat ze het allebei met haar mogen doen. Dat loopt uit op een melancholiek fiasco, ook al willen ze dat niet zien. Ewald Krieg krijgt zijn congé van Raffaella, maar niet van Grunberg. Krieg mag van Grunberg vertolken waarmee hij in De heilige Antonio bezig is. 'Ga je weer aan het werk?' vragen Toto en Paul aan hem als ze hem tegenkomen na het debacle met hun moeder. Ja, hij werkt aan een essay dat 'De verleiding als neurotische afwijking' gaat heten, antwoordt hij, 'seks als neurotische afwijking, contact als neurotische afwijking, schrijven als neurotische afwijking. Alles valt samen, als het goed is, als het goed is.' 'Ik masseer zieltjes,' zegt de schrijver Ewald Krieg tegen Tito en Paul. Dat is wat Grunberg in De heilige Antonio ook doet. Het is een laconiek geschreven, zachtzinnig schrijnend verhaal. Soms licht Grunberg iets op van de achtergrond die Raffaella en haar jongens naar Amerika bracht, en Kirstin in de prostitutie terecht deed komen. Dat is erg, maar Grunberg maakt wat erg is nooit echt erg. Grunberg speelt in De heilige Antonio iets te veel een spel met de 'honger' en het emigrantenbestaan is iets te opzichtig een allegorie van het leven, maar daar staat tegenover dat zijn zinnen er echt altijd aardig bijstaan.