Arnon Grunberg
De Contrabas,
2013-04-13
2013-04-13, De Contrabas

Meekijken gewenst


Liliane Waanders

Arnon Grunberg schrijft al sinds 1995 voor NRC Handelsblad stukken die een film als vertrekpunt hebben. Recensies zijn het echter allerminst. In zijn analyses met semisociologische inslag staan niet zozeer de films en oeuvres centraal, maar het wereldbeeld van de makers en de relatie tussen hun verbeelde kijk op de wereld en de realiteit.

Het grote voorbeeld van Arnon Grunberg als het gaat over schrijven over film is Pauline Kael, filmcritica van achtereenvolgens The New Yorker, The New Republic en radiostation KPFA. Aan haar wijdde hij in De troost van de slapstick: essays het stuk Heb ik me geamuseerd?: wat is er nodig om films te maken en recensies te schrijven.

Hij besluit het essay waarin hij de wijze van schrijven van Pauline Kael ontleedt – ooit onderstreepte ik de volgende zin over haar in een studieboek: ‘Meer in het algemeen merkt Kael op dat het “vakmanschap” van een regisseur nooit een doorslaggevend criterium kan zijn bij de beoordeling van films’ – met de volgende complimenteuze passage:

'Kael vertelt verhalen over films en bezit het zeldzame vermogen mensen in haar verhalen te laten geloven; vaak heeft ze daar niet meer dan een bijzin voor nodig.
Kael geeft je de hoop dat het mogelijk is iets zinnigs over boeken en films te beweren. En dat het ook nog op zo’n manier kan dat het lezen van die recensies een genot is.'

Zonder in staat te zijn om op vergelijkbare wijze de opbouw van de stukken van Grunberg tot op zinsniveau te ontrafelen – hoewel ik niet ongevoelig ben voor de manier waarop hij zinnen die het verhaal ontvouwen afwisselt met schijnbaar terloopse opmerkingen en van die voor Grunberg typerende onderkoelde constateringen – meen ik toch te mogen vaststellen dat Grunberg niet alleen in de voetsporen van Kael is getreden, maar er net als zij in slaagt om naar aanleiding van een film een geloofwaardig verhaal te vertellen dat ook als je een film niet gezien hebt betekenis heeft.

Ook al kijkt hij ook altijd met het oog van de schrijver in de hoop iets te leren, Arnon Grunberg gaat voor zijn plezier naar de bioscoop. De films die hij bespreekt zijn films die hij wil zien en geen films die al tot een canon behoren en op grond daarvan gebruikt worden als voorbeeldmateriaal voor het zeggen van zinvolle dingen over film. Alleen daardoor al is Buster Keaton lacht nooit een totaal ander boek dan Het museum van licht: essays over film (1991) van Willem Jan Otten, voorganger van Grunberg als NRC-filmessayist. De opmerking van Grunberg: ‘Deze bundel zie ik als een autobiografie’, krijgt in dat licht betekenis.

Grunberg kijkt geen arthousefilms, geen films die iedereen per se gezien moet hebben. Films waarvoor hij naar de bioscoop gaat, hebben met elkaar gemeen dat ze de relatie tussen fictie en realiteit – maar dan niet in de zin van ‘echt gebeurd’ of niet, maar eerder in de zin van waan of werkelijkheid en het (on)bewust manipuleren van wat voor waar doorgaat – tot onderwerp hebben (The Truman Show, One Hour Photo, Kids, The Talented Mr. Ripley en Sunset Boulevard) ofwel functioneel geweld bevatten en dat al dan niet ter discussie stellen (Gang of New York, The Passion of the Christ, Crash en Straw Dogs) of liefde en andere ongelijkwaarde intermenselijke relaties aan de kaak stellen (Closer, Brokeback Mountain, Dreamers en The Apartment) of het onmogelijke proberen: iconische figuren en gebeurtenissen (na)spelen (World Trade Center, Der Untergang, Flags of our Fathers, Letters from Iwo Jima). In een paar essays ligt de nadruk niet op een film maar op het oeuvre van een bewonderd regisseur, en dan ontbreekt Martin Scorsese vanzelfsprekend niet.

Heb ik me geamuseerd? Dat is volgens Pauline Kael – en Arnon Grunberg zegt het haar na – de enige relevante vraag bij het vellen van een oordeel. Die vraag beantwoorden en toelichten is het enige dat een recensent/criticus hoeft te doen.

Heb ik me geamuseerd? Ja, ik heb me geamuseerd. Ik heb me geamuseerd omdat Arnon Grunberg soms via omtrekkende bewegingen en soms rechtstreeks tot de kern van een film doordringt. Ik heb me geamuseerd omdat de nadruk in Buster Keaton lacht nooit niet ligt op het oordelen maar op het duiden. Daardoor neemt Grunberg de lezer mee in zijn gedachtegang en maakt het niet uit of je een film wel of niet gezien hebt. Ik heb me geamuseerd omdat Grunberg de details niet vergeet. Die stills zijn net zo belangrijk als de film zelf en de maatschappelijke context. Ik heb me geamuseerd vanwege de barmhartigheid waarmee Grunberg over het werk van anderen schrijft en de lof die hij anderen toezwaait, en dat alles zonder ironie. Ik heb me geamuseerd omdat hij verbanden legt zonder wat daarbuiten valt over het hoofd te zien. Ik heb me geamuseerd omdat Grunberg ongelijk durft toe te geven, op ingenomen standpunten terug durft te komen en openlijk zijn meerderen erkent. Ik heb me geamuseerd vanwege de zinnen die waarheden bevatten die voor het inhoudelijke betoog geen toegevoegde waarde hebben, maar desondanks heel precies samenvatten waar het om gaat. Zinnen die hun context niet nodig hebben. Zinnen als:

'Als je talent maar groot genoeg is kun je kennelijk bluffen met de waarheid, je vertelt mensen hoe het echt zit en ze geloven je toch niet.
Waren er nog maar twee mensen op deze wereld dan zou verliefdheid haar glans verliezen.'

Zinnen waar Arnon Grunberg het in Buster Keaton lacht nooit niet van hoeft te hebben.