Arnon Grunberg
Het Financieele Dagblad,
2013-11-02
2013-11-02, Het Financieele Dagblad

Het vlijmscherpe fileermes van Grunberg


Jaap Goedegebuure

De eenentwintig verhalen in de bundel ‘Apocalyps’ vormen een staalkaart van de geliefde thema’s van Arnon Grunberg.
Arnon Grunberg, bij zijn debuut in 1994 de brutaalste en bijterigste jonge hond van de Nederlandse literatuur, is in krap twintig jaar tijd een gerespecteerde en gelauwerde auteur geworden. En dat niet enkel als romancier, maar ook vanwege zijn journalistieke stukken, filosofische essays en politieke commentaren. Hij heeft nu al zowat de status bereikt die Harry Mulisch pas tegen het einde van zijn leven deelachtig werd. Nu de Nobelprijs nog.
Het ontzag dat Grunberg afdwingt, doet haast vergeten hoe tegendraads en provocerend zijn werk nog altijd is. Met een vlijmscherp mesje ontdoet hij het mensdom van het bladgoud en de vernis die de smerigheid aan het oog onttrekken en neemt ons vervolgens mee naar de lachspiegel. Daarbij — en dat moeten we hem als een verdienste aanrekenen — ridiculiseert hij ook zichzelf. In ‘Aangifte’, waarmee zijn verhalenbundel Apocalyps eindigt, laat hij zichzelf onder eigen naam optreden in de rol van een door Polen rondtoerende schrijver, die troost zoekt in de bedden van een jonge vrouw en haar moeder, om na het aangenaam verpozen de benen te nemen met een deel van het antiek en het tafelzilver. In ‘De receptioniste’ is Grunberg wat minder goed herkenbaar, maar wie weet hoe beleefd hij zich altijd voordoet en hoe weinig hij over zichzelf in de conversatie loslaat — om zijn gesprekspartners des te meer intimiteiten te kunnen ontlokken — zal beamen dat het personage Simon Hansel naar zijn eigen beeld en gelijkenis is gemodelleerd.
De eenentwintig verhalen die in Apocalyps zijn opgenomen, vormen een staalkaart van Grunbergs geliefde onderwerpen. Er zijn er ook een paar bij die herinneren aan zijn eerdere romans en reportages. In ‘Logeerpartijtjes’ wordt de gehandicapte verteller beurtelings geliefkoosd (lees: misbruikt) door Michael Jackson en een priester. In de nu eens omfloerste en dan weer confronterende manier waarop pedoseksualiteit hier aan de orde komt, doet het verhaal sterk denken aan de roman Gstaad. ‘Welkom thuis’ handelt over een militair die getraumatiseerd terugkeert van een VN-missie in Afghanistan, waarbij Grunberg als verslaggever betrokken was. En zoals de joodse messias zich in de gelijknamige geschiedenis opwerpt als de Grote Trooster, zo schenkt de mediagenieke vrouw die bekendheid geniet als de Blonde Aap haar lichaam en liefde aan iedere sukkel dan wel sadist, onder toeziend oog van de camera’s.
Het laatstgenoemde verhaal levert een treffend voorbeeld van Grunbergs neiging om tragiek en gruwel met kolder tot een wrange cocktail te mixen. Maar hij is ook sterk in het met een half woord suggereren van een onbehaaglijk soort spanning. Zoals in ‘De vertalers’, waar het lijkt alsof het personage Lara een onschuldige hondenbegeleider is, totdat we gewaarworden dat ze met haar honden in een martelcentrum werkt.
Karakteristiek voor Grunbergs zelfspot en relativeringsvermogen is zijn kijk op het schrijverschap. Wanneer de Afghanistan-veteraan besluit om zich te laten coachen bij het te boek stellen van zijn ervaringen, worden we getrakteerd op de volgende bespiegeling: ‘Vroeger lazen mensen de Bijbel of gingen ze bidden in de kerk.’ Dat inzicht leidt tot de slotsom dat de literatuur weinig meer is ‘dan een van ironie doortrokken eredienst van wanhoop en lijden. Een christendom zonder Jezus maar met een kruis. Een biecht omwille van de biecht. De zonden omwille van de schoonheid. En de verlossing elke woensdagavond om acht uur ’s avonds in de bibliotheek van Arnhem.’