Arnon Grunberg
Trouw,
2019-01-31
2019-01-31, Trouw

Het nieuwe essay van Arnon Grunberg roept tal van interessante vragen op


Maurice van Turnhout

De schrijver

Romancier, programmamaker en columnist Arnon Grunberg (1971) debuteerde in 1994 als romanschrijver met ‘Blauwe maandagen’. Vorig jaar verscheen zijn twaalfde roman ‘Goede mannen’.

De vraag

Zijn wij in het Westen te seculier, te decadent en te individualistisch geworden om de ander als vijand te zien, terwijl ‘radicale religie’ het Westen wel degelijk als vijand ­beschouwt?

Besmette denker

Volgens de spelregels van de essayreeks ‘Nieuw Licht’ moet Grunberg de vraag beantwoorden met behulp van een klassiek boek. Dat is dit keer ‘Het begrip politiek’ (1932) van de Duitse politiek filosoof Carl Schmitt (1888-1985).

Als ‘kroonjurist van het Derde Rijk’ is Schmitt een besmette denker. Hij liet zich in met Hitler, was vóór een soevereine uitvoerende macht en tégen een trias politica die de besluitvorming vertraagt.

Schmitt stelde dat een gedeelde vijand aan de basis ligt van elke ­politieke gemeenschap. Zoals de tegenstelling goed/slecht het zelfstandige criterium is bij moraal, en mooi/lelijk bij esthetiek, zo is vriend/vijand dat binnen het politieke domein. De vijand hoeft niet slecht of lelijk te zijn om de vijand te zijn, wel moet hij ‘de ander’ zijn die een existentiële bedreiging vormt voor de eigen gemeenschap. In het uiterste geval is er oorlog ­tegen hem mogelijk.

Het antwoord

Grunberg erkent dat mensen vijanden nodig hebben om zichzelf te leren kennen, en dat gemeenschappen ontstaan door het gezamenlijk herdenken of ontkennen van historisch geweld. Desondanks vindt hij Schmitts vriend/vijand-onderscheid als politieke definitie achterhaald. Schmitt kan de ­domeinen politiek, moraal en ­esthetiek wel klinisch van elkaar scheiden, maar in de praktijk blijkt telkens weer dat de vijand als slecht en lelijk moet worden ­voorgesteld om het volk tegen hem op te jutten. En waarom zou je je leven in de waagschaal leggen voor een vriend die niet deugt?

Opvallende passage

Westerse nationalisten als Donald Trump ‘denken dat zij vijandschap kunnen aanmoedigen en ermee kunnen spelen omdat de oorlog hun welvarende staten en steden toch niet zal bereiken. Hun eigen ondergang zit in die tegenstrijdigheid besloten, al mogen we niet uitsluiten dat zij anderen in hun ondergang mee zullen sleuren. (…) Het politieke moet niet vriend van vijand onderscheiden maar het vermaak van de ernst.

Reden om dit boek niet te lezen

Die is er eigenlijk niet: Grunbergs essay roept tal van interessante vragen op.

Reden om dit boek wel te lezen

Er zijn genoeg mensen die de vijandbeelden van Trump wel degelijk serieus nemen. Dat roept de ­interessante vraag op wie bepaalt welke vijand we serieus nemen en welke niet.

Moet de stembus dat bepalen? En mag de staat in zijn naam de orde herstellen, of zijn we dan weer ­terug bij de problematiek waar Schmitt negentig jaar geleden een te simpel antwoord op formuleerde, door zich vierkant achter de uitvoerende macht te scharen?

Interessant is ook Grunberg analyse van de religiositeit waarvan Schmitts oeuvre doordesemd is. Als rooms-katholiek was Schmitt gefascineerd door het bijbelse concept van de katechon, de ‘tegenhoudende macht’ waarmee de ­Apocalyps kon worden uitgesteld. Daarin schuilt een paradox: als je naar de terugkeer van de Messias verlangt, waarom zou je dan de eindtijd uitstellen? Simpel, schrijft Grunberg: ‘Wij zijn niet klaar voor hem en wij zullen nooit klaar voor hem zijn’.

Grunberg denkt dat Schmitt in ­Hitler ten onrechte een katechon zag die Duitse wetteloosheid kon ­tegenhouden. Net als Schmitt is Grunberg een antirevolutionair: ‘(…) aangezien de eindtijd moet worden voorkomen doet de mens er verstandig aan te gokken op de katechon, op de tegenhoudende macht, niet op de beweging of de mensen die ons lokken en verleiden met verlossing.’

Dat Schmitt het Derde Rijk als katechon zag, en Grunberg de EU, zal ongetwijfeld de nationalistische ‘vermaakspolitici’ provoceren die Grunberg in zijn boek tot vijand bombardeert.