Arnon Grunberg
Tijd Nieuwslijn,
2001-12-05
2001-12-05, Tijd Nieuwslijn

Borrelhapjes van een jonge machiavellist


Tom Verheyden

De stukken in de bundel omvatten hoofdzakelijk de periode 1991-1996, waarin Grunberg de overstap maakt van toneel naar literatuur, en Amsterdam als woonplaats inruilt voor New York. Hij neemt in die periode de aanloop naar zijn succesdebuut Blauwe maandagen. Die roman doet het tragikomische relaas van een jonge man die tracht te ontsnappen aan zijn waanzinnige ouders en hun Auschwitz-verleden; het is de weergave van een doelloze zoektocht die uitmondt in de valkuil van de betaalde liefde. Het boek werd prompt in acht talen vertaald.

De collectie verhalen in Amuse-gueule toont aan dat deze indringende debuutroman niet uit het niets is ontstaan. De verantwoording aan het einde van deze bundel informeert de lezer ook over de herkomst van verhalen die in de marge van Blauwe maandagen werden geschreven, zoals de prozaschets De harmonica. Dit korte verhaal over het bezoek van een muzikant-timmerman aan het met lychees bezaaide appartement van de verteller na een zware nacht, werd niet eerder gepubliceerd, maar werd in februari-maart 1993 door Grunberg voorgelezen in het VPRO-radioprogramma Music Hall.

Grunberg begon met het uitgeven van zijn werk in eigen beheer. Ook daarover verstrekt de verantwoording uitvoerige informatie. Zo verschenen bij zijn Stichting Casimir De Machiavellist. Een verantwoording in zeven liederen en zijn officiele prozadebuut Het boek Johanna. De bekende Nederlandse regisseur Jan Ritsema stond niet alleen aan de basis van Grunbergs kortstondige toneelcarriere, maar werd ook zijn eerste uitgever, door het herdrukken van de toneel- en prozatekst De laatste dagen van Leopold Mangelmann, de gedichten Schoonheid en bier en Brief aan M.

Voorts bevat deze bundel een selectie uit bijdragen die Grunberg leverde aan NRC Handelsblad, verhalen die steeds verschenen onder de titel Brief uit Amerika. Elk stuk uit deze bundel wordt van gedetailleerde bibliografische referenties voorzien, zodat het een gedroomd werkinstrument vormt voor iedereen die interesse heeft voor het ontstaan van zijn oeuvre.

Aan de collectie gaat een motto ontleend aan Max Frisch vooraf: Ich habe mich selbst nie beschrieben, Ich habe mich nur verraten. Het illustreert wonderwel hoe Grunberg autobiografische elementen transformeert in zijn werk. Deze vroege teksten leggen bovendien een reeks motieven, stijlkenmerken en regelrechte schrijverstics bloot die manifest in het latere werk aanwezig blijven.

Zo treft men in Brief aan M, een hoogdravend en mistroostig verslag over de obsessie van de ikfiguur met een serveuse in een Italiaans restaurant, reeds een van Grunbergs favoriete stijlmiddelen aan, de bezwerende herhaling: De werkelijkheid overwinnen, wat betekent dat? Niet meer ontvluchten, ontvluchten kan overleven zijn. Niet overwinnen. De momenten met M waren schaars en duurden zo kort als een moment kan duren. Momenten die een belofte inhouden zijn nog veel schaarser. Alle momenten met M waren een belofte. Daarom schrijf ik ze op.

Limousines en dure restaurants

Wanneer de ikfiguur in het verhaal Mieles mond het schrijversduo Adriaan en Patricia Miele op bezoek krijgt in New York, huurt hij prompt een limousine in om het paar door de stad te leiden. Hierin zien we een voorafspiegeling van het personage Robert Mehlman uit Fantoompijn, een doldwaze ex-successchrijver voor wie het leven een schijnvertoning is, en die een gelijkaardige fascinatie voor limousines en dure restaurants koestert. Mehlman is tevens een onverbeterlijke gokker en vrouwenjager. Wanneer de identiteit van de mysterieuze M in een ander verhaal van de bundel ontsluierd wordt, gebeurt dat tijdens een onwaarschijnlijk toevallige ontmoeting in een casino in Las Vegas. Ook dit verhaalelement wordt in Fantoompijn geintegreerd, wanneer Mehlman met een hem onbekende vrouw van New York naar Atlantic City trekt om daar de laatste reserves van zijn kredietkaarten te vergokken.

De problematische relatie van personages met hun ouders, de waanzin van het beklemmende gezinsleven is een al even frequent thema in het werk van Grunberg. De dagen van Leopold Mangelmann, een vroege theatertekst uit 1993, geschreven in opdracht van het Amsterdams Fonds voor de Kunst, toont aan hoe vroeg de auteur al met deze problematiek worstelde. Een vereenzaamde joodse jongen groeit op in de mistroostige sfeer van twee ouders wiens woorden en gedachten doordrongen zijn van herinneringen aan het concentratiekamp. Het gebrek aan hoop is er de oorzaak van dat hij zich apathisch in zichzelf keert, elk normaal contact met zijn ouders van de hand wijzend. In een lange, aandoenlijke slotmonoloog komen zijn onderhuidse frustraties eindelijk naar boven: De dokter bespreekt alles met mijn moeder. Dat weet ik. Hij zegt ook: Jouw moeder komt uit een oorlog. Daarom wandelt ze door de tuin en ziet ze jou niet en mij niet en niemand niet. Ik kom niet uit een oorlog. Ik kom uit mijn moeder. Hoewel de kwaliteit van deze vroege teksten onvermijdelijk wisselvallig is, zijn er toch voldoende sterke momenten die de bundel op zich niet alleen interessant, maar ook lezenswaardig maken.

Grunbergs werk heeft van bij de aanvang ook steeds een humoristisch karakter gehad. Zijn voorkeur voor slapstick is ondertussen bekend. Zijn verhaaluniversum wordt bevolkt door onmogelijke, maar kleurrijke figuren die elkaar het leven vaak zo ondraaglijk maken, dat het grappig wordt. Een en ander resulteert in rake, compacte typeringen zoals deze van de excentrieke heer Vogel, uit het New York-verhaal Een mooi vak: De heer Vogel had rood haar, twee kleinkinderen en een wandelstok waarmee hij op zijn bureau sloeg als hem iets niet beviel. Vaak staat de grunbergiaanse ikverteller passief, niet oordelend, tegen dergelijke figuren aan te kijken, wat resulteert in een komisch effect. Zoals in het verhaal waarin de mislukte New Yorkse zangeres die voor hem als makelaar optreedt, plotseling wanhopig in een kotsbui losbarst.

Wandelende hormonenpreparaten

Er is veel mededogen voor de hulpeloze wandelende hormonenpreparaten die we allemaal zijn. Aanpassingsvermogen is de sleutel tot overleven in dit gekke ondermaanse, dat is de boodschap die reeds in deze vroege werken weerklinkt. Desillusie leidt bij Grunberg niet automatisch tot wanhoop. Een overdreven verlangen naar een hoger ideaal is daarentegen wel gevaarlijk. Het grote, blijvende geluk is niet voor dit leven. In Grunbergs tweede roman Figuranten moet een groepje ambitieuze jongeren dit ondervinden, wanneer hun verhoopte zegetocht in Hollywood op niets uitdraait. Operatie Brando, hun project om het tot megasterren te schoppen, moet worden afgeblazen. Maar zelfs wanneer een gevoel van extase bereikt wordt, is het belangrijk er tijdig weer vanaf te stappen. Wat kan je anders doen met geluk, vraagt Robert Mehlman zich in Fantoompijn af, dan het systematisch verkleinen? Anders wordt het ondraaglijk.

Zwarte humor wordt door Grunberg niet geschuwd. Tijdens een cursus Engels voor immigranten in Manhattan (in het verhaal We leren Engels door met elkaar te praten) ontmoet de verteller een Ier die steeds maar over de dood spreekt: Mijn vader heeft mij een keer geprobeerd te wurgen. Wie kan mij wat vertellen over soortgelijke ervaringen? Tijdens een andere gesprekssessie van deze taalschool legt de instructrice aan de cursisten een reeks topics voor, waaronder volgende bizarre kwestie: Waarom denken jullie dat veel mensen liever niet naast een opvangcentrum voor drugverslaafden of aidspatienten willen wonen? Ze wees een andere Koreaan aan. De aidspatienten zouden naar buiten kunnen rennen en mijn kinderen kunnen bijten, zei hij langzaam.

Omwille van dergelijke passages is Grunbergs werk wel eens immoreel genoemd. De schrijver loopt er inderdaad de kantjes af. Cynisme kijkt steeds om de hoek, en blijkbaar is hij zich daar ook van bewust. Het hoeft dan ook geen verwondering te wekken dat hij zichzelf al heel vroeg als een machiavellist beschouwt. Wie de columns van Grunberg kent, weet dat hij daarin graag afrekent met bestaande personen. Grootheden als Brouwers en Mulisch kregen er al stevig van langs. In zijn fictieteksten krijgen bekende figuren een andere naam, maar zijn ze nog steeds erg herkenbaar, en worden ze niet minder genadeloos neergesabeld. Zo kan men in de vieze, boerende en liters water drinkende clochard-bohemien Biegmann (uit het verhaal Ingoh Biegmann, ontdekker van talent) de Nederlandse dichter Rogi Wieg herkennen.

Ook zijn eigen joodse volk doet Grunberg geregeld de duivel aan. Niet alleen in Fantoompijn, waarin een New Yorkse joodse familie te kijk wordt gezet, maar evenzeer in De mannen van mijn moeder of Kastijd het volk, twee verhalen die in Amuse-gueule opgenomen werden. In dat laatste verhaal staat te lezen: Opeens had ik het gevoel dat God mij had uitverkoren om mijn volk te kastijden.

Amuse-gueule biedt gevarieerde perspectieven op het totale oeuvre van Arnon Grunberg. Nu zijn schrijverscarriere met drie romans, een essaybundel, een pamflet en een dichtbundel op kruissnelheid is gekomen, is het fascinerend te tasten naar de wortels van zijn schrijverschap. Het levert een beeld op van een auteur met een heel eigen idioom, gevoel voor humor, een origineel wereldbeeld en gevoel voor mededogen. Maar evenzeer dat van een cynische, soms zelfs machiavellistische nar die onverwacht meedogenloos toeslaat.