Arnon Grunberg
De Standaard,
2001-10-25
2001-10-25, De Standaard

De vroege verhalen van Arnon Grunberg; Angst is een krankzinnige hoop


Onno Blom

Blauwe maandagen publiceerde Arnon Grunberg bij zijn eenmansuitgeverijtje Kasimir Het boek Johanna. Oplage: zevenentwintig genummerde exemplaren. Grunberg was toen twintig. Hij was uit het deftige Amsterdamse Vossius-gymnasium gegooid en had in 1988 audities gedaan in twee toneelscholen. Tevergeefs, en met het uitdrukkelijke verzoek het niet nog eens te proberen. Toch slaagde hij erin om als figurant een aantal minuscule rolletjes in films te spelen. Getuige een scene in de geflopte Nederlandse film De kassiere, kon hij, om maar iets te noemen, goed van de trap vallen. In de filmwereld was de jonge schrijver in contact gekomen met de actrice Johanna Tersteege, die hij in Het boek Johannade liefde verklaarde: 'Uit niets of niets dan... wil ik grootsheid puren. Ik ga van u een boek maken.'

'Helaas,' schrijft Grunberg in Amuse-gueule, de onlangs verschenen bundeling van 'vroege verhalen', waarin ook Het boek Johannais opgenomen, 'viel het geschenk niet in goede aarde. Toen ik het aan haar overhandigde, pakte ze mijn hand. Ik trok mijn hand terug, omdat ik zweethanden had en dat leek me een slecht begin voor erotisch contact. Later wilde zij alle exemplaren van het boek verbranden, omdat zij meende dat het boekje in verkeerde handen zou vallen. Dankzij Johanna maakte ik kennis met begeerte die eindigt in boekverbranding. Ook een vrouw die je niet veroverd hebt kan je leven verrijken.'

Bij diegenen die het werk van Grunberg kennen gaat nu een lampje branden. In zijn roman Figuranten overkomt Ewald Stanislas Krieg (van 'Wollt ihr den totalen Krieg') namelijk exact hetzelfde. Hij schrijft voor de bewonderde, blauwogige actrice Frederika Steinman Het boek Frederika. Ook dat valt niet in goede aarde. Frederika vraagt hem alle exemplaren aan haar te verkopen, om ze vervolgens te kunnen verbranden. Hij vraagt er tweehonderd gulden voor om uit de kosten te komen. 'Het was niet correct van je,' zegt ze. Een hoofdstuk later blijkt dat Krieg, heel correct, toch vier exemplaren heeft achtergehouden - zodat de tekst nu, tien jaar na dato, in Grunbergs verhalenbundel terecht is kunnen komen.

Onweerstaanbaar bekruipt je tijdens het lezen een deja vu-gevoel. Niet voor niets heet de bundel Amuse-gueule: de verhalen zijn de borrelhapjes die in Grunbergs oeuvre voorafgingen aan de hoofdmaaltijd van de romans. Als je die appetizers met terugwerkende kracht verorbert, merk je hoe snel Grunberg zich in zijn werk heeft ontwikkeld. Zeker, zijn oog voor het absurde en zijn voorkeur voor de slapstick en maskerade zijn al aanwezig, maar zijn stijl en oog voor compositie hebben onmiskenbaar aan kracht gewonnen. De smaak van de hoofdmaaltijd is verfijnder. De scenes met Frederika in Figuranten zijn beter dan de dialogen in Het boek Johanna, al zijn ze met precies dezelfde ingredienten bereid. De gebeurtenissen in de roman zijn bovendien minder puberaal weergegeven, en hebben de bekende, even hilarische als treurige, breekbare glans gekregen.

Een bron voor wie wil weten waar Grunberg zijn materiaal vandaan heeft gehaald, en welke toevallige ervaringen en ontmoetingen tot romanfragment zijn omgesmeed. Er lopen - naast Johanna Tersteege, wier achternaam Grunberg overigens nergens noemt - nogal wat herkenbare types in de bundel rond. Zo zijn in het beroemde acteursechtpaar Adriaan Miele en Patricia Zwaardvis van het openingsverhaal 'Mieles mond', Hugo Metsers en Pleuni Touw te herkennen. Zij vroegen Grunberg ooit een toneelstuk voor ze te schrijven omdat ze zo van zijn 'zwarte humor' hielden. Uit het verhaal blijkt dat Grunberg aan hun verzoek voldeed, maar dat zij zich te pletter schrokken van het resultaat. Adriaan Miele moest naakt het toneel op en door zijn vrouw worden gepijpt. 'Hier zijn de mensen in de provincie niet klaar voor,' schreeuwt Miele in de telefoon. Waarop Grunberg hem voorlegt dat iedereen zijn roede toch al op het filmdoek heeft kunnen bewonderen. 'Laat mijn roede erbuiten,' brult Miele in de hoorn.

Als dat geen zwarte humor is.

Het is niet de enige oude rekening die in Amuse-gueulewordt vereffend. Naast Hugo Metsers veegt Grunberg ook met de dichter Rogi Wieg de vloer aan. In de gedaante van 'Ingo Biegmann, ontdekker van talent' wordt Wieg te kijk gezet als een talentloze brulaap. 'Ik ga beroemd worden en trek jou mee omhoog,' toetert Biegmann. Daarna hoort Grunberg niets meer van hem tot hij, jaren later, in een interview in NRC Handelsblad leest dat Ingo Biegmann en hij vrienden zijn. 'Wat fijn, dacht ik, eindelijk heb ik een vriend.' Einde verhaal. Overigens had Rogi Wieg, een jaar voordat dit verhaal voor het eerst werd gepubliceerd, al op geheel eigen wijze afscheid genomen van de 'vriendschap'. In Liefde is een zwaar beroep, zijn persoonlijke kroniek van 1997, verweet hij Grunberg grootheidswaan. 'Hij is het prototype van de kortzichtige jood die om zich heen gaat slaan als hij plotseling macht krijgt,' schreef Wieg. En: 'In Boedapest zijn heel wat lantaarnpalen die het gewicht van een hangende Arnon best aankunnen.'

Niet alleen de Amsterdamse verhalen, maar ook die uit New York, sinds januari 1995 de woonplaats van de schrijver, zijn een feest der herkenning. De Engelse lessen die Arnon Grunberg ('Airnun Meanwork') in zijn eerste dagen in de stad volgt, roept de novelle De heilige Antonioin herinnering, en zijn makelaarscursus de roman Figuranten. (Waarvan de eerste, Multatuliaanse regel luidt: 'Ik ben de geldwolf, makelaar in krotten.')

Wel zeer expliciet wordt het verband tussen feit en fictie als de schrijver in New York wordt opgezocht door ene Tina. Net als zijn lezers denkt Grunberg als hij haar naam hoort: 'Ik kende maar een Tina, dat was Tina uit Blauwe maandagen. Ik dacht aan een grap.' In Grunbergs debuut bezoekt zijn hoofdpersoon, die ook Arnon Grunberg heet, een prostituee die Tina heet. Ze is 'allesbehalve knap' en de piepjonge Arnon blijft vanwege de spanning consequent 'u' tegen haar zeggen. Zijn bril wil hij niet afdoen. 'Ik dacht: als ik hem afdoe ben ik hem kwijt.' Als de daad zich eenmaal voltrekt, begin Tina opeens te roepen: 'Ga door, oh ga door, oh ga door, oh ga door.' Dan staat er: 'Ik had willen zeggen: 'Houd u alstublieft op, ik heb er geen geluid bij nodig,' maar dat durfde ik niet, want het was ook vast voor haar geen pretje de hele tijd te roepen: 'Ga door, ga door', en zeker niet als je bedacht dat ze dat al vanaf vanochtend tien uur had moeten roepen.'

Die Tina dus.

Een 'amuse' smaakte mij het beste. 'Brief aan M.' schreef Grunberg ook al heel vroeg, in 1991, en werd, net als Het boek Johanna, oorspronkelijk in eigen beheer gedrukt. Deze brief volgde op meer dan tweehonderd andere die hij schreef aan het serveerstertje Mariette (haar naam laat zich weer uit een van de andere verhalen tillen. Wat heeft Grunberg trouwens met serveersters? Het zijn kennelijk ideale muzen.). Deze Mariette werkte in het Italiaanse restaurant Panini in Amsterdam. 'Brief aan M.' is zo goed omdat de onbeantwoorde liefde en de wanhoop die daarmee gepaard gaat mooi , 'woorden zoeken voor zoiets als jij', en grappig worden beschreven. Grunberg durft zich kwetsbaar op te stellen, aarzelt, probeert 'het woord uitzichtloos wat uit te stellen', schuttert en concludeert: 'Angst is een krankzinnige hoop.'

Voor Grunberg-vorsers is het een voordeel dat in deze 'Brief aan M.' niet alleen over een dame, maar ook over het schrijven zelf wordt geschreven. Ook de twintigjarige Grunberg sprak zich al uit voor de stijl, en niets dan de stijl: 'Ik weet weinig van de dingen waar het werkelijk om gaat. Veel tijd besteed ik aan vluchtwegen.' In zijn almaar veranderende gedaanten, in al zijn maskerades, en in de taal is Grunberg nog altijd op de vlucht. In de werkelijkheid mochten al deze hoogst literaire overwegingen niet baten. M. bleef zwijgen. Alle brieven werden beantwoord met een 'indringende doch veelzeggende stilte'. Pas jaren later hoorde Grunberg, inmiddels een gevierd schrijver, dat ze hem in restaurant Panini 'de puistige pesto-eter' noemden. 'Een mooie alliteratie,' schrijft hij. 'En eigenlijk ook een sterk argument voor de kracht van woorden.'

Puistige pesto, dat is pas een amuse.