Arnon Grunberg
Vrij Nederland,
2001-10-13
2001-10-13, Vrij Nederland

Angst geeft vleugels


Agnes Andeweg

Arnon Grunbergs schrijverschap is nog niet gecanoniseerd. Hij is er zelf alvast mee begonnen. Recycling is een groot goed. Het is zonde om plastic zakken weg te gooien en de hulzen van fotorolletjes kun je nog voor van alles gebruiken. Maar theezakjes? Theezakjes na gebruik in de koelkast bewaren om er later nog eens een kopje mee te zetten? Er zijn mensen die het doen. de actrice Patricia Zwaardvis bijvoorbeeld. Zij treedt op in het eerste verhaal van Arnon Grunbergs nieuwe bundel Amuse-gueule. Ze rukt het theezakje bij haar bezoekers uit het kopje onder het motto 'We hebben aan niets gebrek, maar geld weggooien is zonde'. Grunberg, die bij Zwaardvis en haar man Adriaan Miele op bezoek is, ziet het met ontroering aan. Zijn moeder bewaarde namelijk ook altijd theezakjes in de koelkast. 'Ik voelde dat ik bezig was een diepe sympathie op te vatten voor Patricia Zwaardvis.' De jonge Arnon, pas gedebuteerd met Blauwe maandagen, is bij het acteursechtpaar uitgenodigd omdat zij willen dat hij een toneeltekst voor hen schrijft 'vol zwarte humor'. Zo hartelijk als hun contact bij aanvang is, zo kil eindigt het. Grunberg schrijft een tekst waar volgens Zwaardvis en Miele 'de provincie niet klaar voor is', en er volgen enkele onaangename telefoontjes en faxen over en weer. Grunberg vertelde de anekdote over het bekende acteursechtpaar dat hem om een toneeltekst vroeg, verschillende malen in interviews. Het verhaal verscheen ook al eens in het tijdschrift Man, tja, hoe zit het met de recycling van teksten? De verhalen die Grunberg in Amuse-gueule opdist zijn grotendeels eerder verschenen, veelal in NRC Handelsblad. Verder bevat Amuse-gueule nog wat ongepubliceerd werk en teksten die Grunberg eerder in eigen beheer uitgaf, lang voordat hij succesvol debuteerde met Blauwe maandagen (1994) Voor wie hem een beetje gevolgd heeft bevat Amuse-gueule dan ook allerlei bekende elementen. Serveersters, taxichauffeurs en makelaars - de serviceverkopers van deze wereld - zijn Grunbergs favoriete personages, en Amsterdam en New York zijn vertrouwd als decor waartegen zijn geschiedenissen zich afspelen. Zijn eigen geschiedenissen, want Grunberg schrijft altijd over zijn eigen leven, al moeten we niet de vergissing maken te denken dat hij samenvalt met wat hij schrijft. het citaat van Max Frisch, dat vooraf gaat aan de verhalen, is duidelijk genoeg: 'Ich habe mich selbst nie beschrieben. Ich habe mich nur verraten.' Net als in zijn romans is Grunberg in zijn verhalen vaak erg grappig. Het lijkt wel alsof zijn geestigheid op de korte baan nog beter tot zijn recht komt. Verhalen als 'Nijptang', over een worsteling met een wc-borstel, en 'Dweilen', over het zoeken van een schoonmaakster, zijn hilarisch. Maar door de humor heen blikkert de angst. Wat is deze jongen bang, om andere mensen te ontmoeten, om met ze te praten, om iets fout te doen, you name it. In de vroegste verhalen, zoals 'Brief aan M', is die angst nog het meest zichtbaar, minder verpakt in humor dan in de latere romans. 'Brief aan M' is gericht aan begeerde serveerster. Het is een monoloog, soms rechtstreeks aan haar gericht, soms alleen verhalend over de ontmoetingen met haar. 'Angst is een krankzinnige hoop,' schrijft Grunberg, want zijn verlangen om M te spreken is even groot als zijn angst daarvoor. De enige manier om de angst hanteerbaar te maken is door commentaar te geven op zijn eigen daden, en dat is wat Grunberg voortdurend doet. De schrijver van de brief blijft maar eindeloos doorpraten - terwijl er toch geen woord te veel in staat. Angst geeft vleugels en daarom vliegt Grunberg zo hoog. Voor de literatuur is het daarom te hopen dat hij nooit van angst zal genezen. Grunbergs favoriete rol is die van toeschouwer, een toeschouwer die het liefst wil vluchten maar die blijft staan omdat er één verlangen nog groter is: het verlangen om de wereld te veroveren. Schrijven is dan de ideale oplossing: de beste manier om: 'niet te hoeven leven en toch de illusie te hebben er middenin te staan', zoals Robert Mehlman, hoofdpersoon in Fantoompijn het verwoordde. Het lijkt alsof Grunbergs werk alleen uitgesproken voor- of tegenstand oproept. Je vindt het geweldig wat hij schrijft of je vindt het verschrikkelijk. Met Amuse-gueule zou Grunberg weleens een nieuwe categorie lezers aangeboord kunnen hebben: de gematigd enthousiasten. Niet alles in namelijk even goed. Voor de nieuwkomer is Amuse-gueule een aardige kennismaking met zijn werk. Maar na het oude werk gelezen te hebben bekroop mij toch sterk het gevoel dat ik een kopje thee kreeg voorgeschoteld van een zakje dat al een tijdje inde koelkast lag. 'Het boek Johanna' bijvoorbeeld bevat passages die ook al letterlijk in Figuranten (1997) te vinden waren. Ongetwijfeld is dat een van die teksten 'die dermate curieus zijn dat ze niet gemist kunnen worden bij de bestudering van de wordingsgeschiedenis van zijn schrijverschap', zoals het heet in de verantwoording. Nee, Grunberg laat de canonisering van zijn werk liever niet aan anderen over. Zo er nog niemand was die zich bezighield met de wordingsgeschiedenis van zijn schrijverschap, dan is die er nu: Arnon Grunberg zelf is vast begonnen. Dat kun je ijdel noemen, het toppunt van ironie vinden, of als postpuberaal betitelen, maar één ding staat vast: 'geld weggooien is zonde' en vanuit dat perspectief kun je Grunberg alleen maar gelijk geven dat hij met een verzamelbundel komt: het levert allicht wat op. En liet hij in De heilige Antonio zijn schrijver al niet zeggen 'Houd ze hongerig? De titel Amuse-gueule suggereert in ieder geval dat er nog meer op het menu staat. Nu maar wachten op de volgende gang.