Arnon Grunberg
Elsevier,
2002-05-18
2002-05-18, Elsevier

Winst op Grunberg


Thomas van den Bergh

Marek van der Jagt laat in zijn nieuwe roman een moderne Candide onontkoombaar op zijn ondergang afstevenen. Marek van der Jagt (1967) woont in Wenen. Hij debuteerde in 2000 met de roman De geschiedenis van mijn kaalheid, waarvoor hij de Anton Wachtersprijs ontving. Volgens een hardnekkig gerucht is Van der Jagt een pseudoniem van Arnon Grunberg. Er schijnen nog altijd mensen te zijn die twijfelen of Arnon Grunberg en Marek van der Jagt een en dezelfde persoon zijn. Dat is hun goed recht natuurlijk. Maar laten ze vooral de nieuwe Van der Jagt eens lezen. Dat begint al met de Grunbergiaanse personages: zonderlinge zwervers en andere kleurrijke figuren. Hoofdpersoon van Gstaad 95-98 is Francais Lepeltier, geboren uit een kortstondige affaire tussen een Duits kleptomaan kamermeisje en een Franse handelsreiziger in dons. Vader overlijdt kort na de conceptie aan darmkanker, moeder Mathilde blijft achter met het kind, dat in de ogen van opa en oma een smet werpt op de familie en ter adoptie moet worden aangeboden. Mathilde besluit te vluchten. Een trektocht langs Duitse en Zwitserse hotels en pensions begint. Dat decor van hotelkamers is ook al zo typisch Grunberg. Het biedt hem de gelegenheid nog meer merkwaardige passanten te portretteren, zoals de heer en mevrouw Ceccherelli. De laatste wil 'aan het leven ontsnappen' en vraagt Mathilde haar 'te bewaken'. Die bewaking blijkt voornamelijk te bestaan uit seksuele bevrediging, waarbij meneer op de bank toekijkt, abrikozen etend, met zijn vinger in de mond van François. Zonderling, zogezegd. Ook François lijkt een flinke tik van de molen te hebben gekregen. Als kind zegt hij geen stom woord, om af en toe in een onbedaarlijk schreeuwen uit te barsten dat door zijn moeder alleen kan worden gesmoord met behulp van een rol plakband. Het grootste gedeelte van de tijd zit hij kwijlend in een hoek. Maar hoe gek is François? Van der Jagt suggereert dat 'het moeilijk opvoedbare kind' slechts een van de rollen is die François speelt Later vertolkt hij met evenveel verve de rollen van koksmaat, tandarts, skileraar en sommelier. Hij eindigt als 'het monster van Gstaad' na een tienjarig meisje te hebben vermoord. François noemt zichzelf 'een vriendelijke wilde', als variant op Rousseau's 'nobele wilde'. Het is niet de enige verwijzing naar schrijvers uit de Verlichting. Vooral Voltaire en zijn Candide werpen een duidelijke schaduw. Net als de eeuwige optimist Candide gelooft François dat hij leeft in de beste aller werelden. 'De mens is van nature goed,' meent hij, als zijn moeder voor de zoveelste keer zijn mond afplakt. Ook later, als Mathilde en Francais regelmatig door de Turk Samir worden genomen, spreekt Francois van het 'erbarmen' dat Samir verspreidt. De ene ramp na de andere voltrekt zich, maar François houdt vol: 'De wereld was voortreffelijk en de mensen waren uitstekend.' Behoeft het nog vermelding dat ook Arnon Grunberg meermaals heeft verwezen naar Voltaire? François' montere toon en onverslijtbare levenslust, gesteld tegenover zijn noodlottige levensgeschiedenis, zorgt voor veel tragikomische scènes. En wie tragikomedie zegt, zegt... Arnon Grunberg. Diens gevoel voor zwarte humor kleurt ook Van der Jagts pagina's. Stilistisch zijn de overeenkomsten al even groot Een veelvoorkomende stijlfiguur bij zowel Grunberg als Van der Jagt is bijvoorbeeld de 'zoals-vergelijking': 'Zoals een vieze dweil doordrenkt is van smerig water, zo is deze verrukkelijke wereld doordrenkt van illusies.' In zijn boekenweekessay liep Van der Jagt vast in een web van redeneringen. Aanvankelijk dreigt in Gstaad 95-98 hetzelfde te gebeuren. De eerste hoofdstukken zijn een spervuur van stellingen, over het onvoorstelbare bijvoorbeeld, over de lust, diefstal, geluk, goedheid, begeerte, zonde, hoop en nog zo het een en ander. Daarbij is het ene aforisme treffender dan het ander: 'Waar het geluk was, was de zonde nooit ver weg' is een cliché, 'Wie zich zorgen maakt, kijkt naar het heden en begrijpt dat angst zinloos is' is aanvechtbaar, en 'Pas waar het gevoel ophoudt kan de liefde beginnen' is gewoon klinkklare onzin. Het lijkt erop dat de betekenis van al die formules minder belangrijk is dan hun ritme en klank. Door de stellige toon, de korte zinnen en alinea's, krijgt deze roman een prettige cadans. Op één punt boekt Van der Jagt winst op Grunberg. Waar bij Grunberg de reeks scènes vooral een reeks scènes blijft, daar is Van der Jagt erin geslaagd voor meer samenhang te zorgen. De lezer voelt van begin af hoe François Lepeltier onontkoombaar op zijn ondergang afstevent Er gaapt een afgrond van wanhoop onder zijn opgewektheid. Ten slotte knapt hij. Dan weet de schrijver behalve een lach ook ontroering op te wekken. En dat is nieuw. Voor Van der Jagt én voor Grunberg.