Arnon Grunberg
Vrij Nederland,
2009-02-11
2009-02-11, Vrij Nederland

Onder sergeanten


Jeroen Vullings

Hoe doen mensen dat, leven? Om die vraag te beantwoorden, reisde Arnon Grunberg langs oorlogszones en andere hotspots in de wereld. Zijn eigenzinnige reportages zijn nu gebundeld. ‘Hebt u wel eens het idee dat u wordt afgeluisterd?’

'Arnon Grunberg onder de mensen', zo luidt de ondertitel van zijn bundel literaire reportages. Het is ook de enige noemer die van toepassing is op het bonte, nogal heterogene geheel dat Kamermeisjes en soldaten is. Want of hij nu als 'embedded journalist' met de Nederlandse militairen in Afghanistan optrekt, doordringt tot de beruchte detentiecentra op Guantánamo Bay, gaat 'couchsurfen' dwars door Europa, op theevisite komt bij het bestuur van de pedopartij, op audiëntie bij de terreurgroep Hezbollah, of als 'kamermeisje' haar verwijdert uit doucheputjes in een Beiers hotel - hij begeeft zich onder zijn medemensen.

Dat moet een bijna tegennatuurlijke aanvechting zijn in Grunbergs op schrijven gerichte bestaan, want verhaal na verhaal verantwoordt hij zich voor dat mengen in de wereld, soms in een alinea, dan weer in een zinnetje. Aldus scherpt hij zijn motief aan om op zoveel avontuur te gaan. Eerst presenteert hij zich nog als gelukszoeker, als 'omgekeerde wereldverbeteraar' ('Leer de wereld kennen en overleef'). Onder de pedofielen realiseert hij zich dat hij de vraag wil beantwoorden wanneer iemand een grens overschrijdt. Zelf houdt hij juist afstand in zijn leven, daarom is hij gefascineerd door mensen die geen afstand weten te bewaren, of het nu islamitische terroristen zijn, pedofielen, een welgestelde Amerikaanse studente die zich in Peru bij guerrilla's aansluit, of Nederlanders die zich vrijwillig in een oorlog storten - je hoeft in ons land tenslotte niet in het leger. Tegelijk biedt dat aldus opgaan in de wereld hem de mogelijkheid om het kwaad in de ogen te zien, op Guantánamo Bay, maar ook in hemzelf - niets menselijks is hem tenslotte vreemd -, wanneer hij eerst naar Kosovo trekt als investeerder, later naar Montenegro als 'oorlogsprofiteur' vanwege de lucratieve mogelijkheden in de wijnbouw aldaar: 'Ik wil de wereld een wijn nalaten die Grunberg heet.'

Maar achter al die speelse bewegingen schuilt een verlangen, dat per avontuur onomwondener geformuleerd wordt: 'Ik schrijf omdat ik wil weten hoe mensen dat doen, leven.' Hij stort zich in het mensengewoel om de (levens)kunst af te kijken. Uit onmacht, gebrek aan durf, om zelf te leven.

Dus schrijft hij over de levens van anderen en begeeft hij zich onder de mensen. 'Naar het befaamde advies dat Maksim Gorki aan Isaak Babel gaf,' schrijft Grunberg al in de inleiding van deze reportagebundel. Zo ziet hij kans om zich tegenover de schrijver in diens ivoren toren te stellen, die zich verre houdt van de 'echte wereld' - lees: een A.F.Th. van der Heijden. Grunberg maakt onderscheid tussen 'het schrijven zelf en schrijver spelen', en voegt daaraan toe: 'Dat laatste is een spel dat mij meestal verveelt.' En: 'Ik speel liever voor kamermeisje dan voor schrijver.'

Dat klinkt verleidelijk, zoals elke tot een simpele keuze teruggebrachte apodictische stellingname, maar het klopt natuurlijk niet. Immers: bij alle 'buitenliteraire' activiteiten in Grunbergs bestaan modelleerde hij zich naar eerdere schrijvers met wie hij zich verwant voelt: als kelner was hij zo bezien een John Fante-personage, als oorlogsverslaggever in Afghanistan en Irak vertolkte hij Isaak Babel. Altijd is hij dus een schrijver, ook als hij de rol speelt van een schrijver die zich als Joseph Roth of Babel onder de mensen begeeft. Uiteraard heeft Grunberg dat zelf ook goed door; je kunt veel van hem beweren, maar naïef, nee - eerder verneukeratief. Dat masker van dubbelzinnigheid hangt samen met z'n poëticale opvatting dat ernst altijd gespeelde ernst is en dat hij buiten zijn werk alleen het spel serieus neemt. Zijn engagement reikt, denk ik, tot de duur van een verhaal, ook al stelt hij dat zelf heel anders voor, met veel theater: 'De mensen zijn een moeras. Je zakt langzaam in hen weg. Ze laten je niet los.'

Vlieg op de muur Het aardige is dat Arnon Grunberg zich bij zijn messiaans betreden van de wereld - 'een verkenner' noemt hij zich - er niet op laat voorstaan dat hij een schrijver is. Evenmin geeft hij er blijk van dat hij als zodanig herkend wordt. In Afghanistan wil een soldate met hem op de foto en een officier zegt tegen hem: 'Als je het telefoonboek zou voorlezen in Sorkh Murghab zou er na een kwartier niets meer over zijn dan je bril.' Zo kennen ze hem hoogstens, suggereert hij daarmee: niet uit zijn boeken, maar als Bekende Nederlander die in een reclamespotje uit het telefoonboek voorlas.

Zijn beste verhalen in Kamermeisjes en soldaten spelen in een omgeving waar zijn aanwezigheid geen invloed heeft op wat zich daar voltrekt, waar hij van generlei betekenis is, waar écht iets op het spel staat: levens. In Afghanistan en Irak, overal waar oorlog woedt. Die allesbepalende, urgente achtergrond dwingt hem tot het perspectief van de vlieg op de muur - dé voorwaarde voor goede reportagejournalistiek. 'We sjokken door het zand. Ik luister. Dat is mijn taak hier.' Het is sneu voor al die vakbekwame vaderlandse journalisten die ook over onze jongens in Talibanland berichtten, maar Grunberg heeft als geen ander de Nederlandse betrokkenheid in Afghanistan teruggebracht tot één onuitwisbaar beeld: kaas. 'De sergeant hield een stuk kaas van Albert Heijn omhoog, alsof het een oorlogsbuit was.

"Waarom neem je kaas mee naar Afghanistan?" vroeg ik.

"Omdat ik van kaas houd," zei de sergeant. "Voor de eerste weken heb ik genoeg, en daarna sturen ze me uit Nederland kaas toe. Ik heb het tegen iedereen gezegd, mijn vriendin, mijn familie, mijn vrienden: 'Stuur maar kaas.' In Afghanistan wordt hij vloeibaar door de hitte, maar dat geeft niet, hij is toch vacuüm verpakt. Je moet hem gewoon even in een koelkastje leggen, dan wordt hij weer hard. Daarna geef je hem een flinke klap om hem in zijn oude vorm te krijgen." Tweemaal is sergeant Jordy reeds eerder in Afghanistan geweest, maar dit keer heeft hij een kaasschaaf bij zich. "Als ze eenmaal in de gaten hebben dat je kaas bij je hebt, wil iedereen een stuk. Maar als ze met een zakmes in de kaas gaan snijden, dan is die zo op. Daarom heb ik dit keer een kaasschaaf meegenomen, zodat iedereen een dun plakje krijgt, begrijp je?"'

In die tragikomische schets zit alles: oerhollandse zuinigheid; goede bedoelingen; onze misplaatste aanwezigheid in tribale contreien - never the twain shall meet.

Bedrijfsspion Als ooggetuige is Grunberg niet bijzonder, want er vindt rondom hem niks bijzonders plaats. Valt er nog wat te beleven? vraagt hij vaak broeierig, want seks hoort in zijn optiek bij het militaire leven. Nee, luidt het officiële antwoord - daar laat hij het bij. Maar zijn schrijversblik, de inzet van de onverwisselbare persoonlijkheid die we uit zijn fictie kennen - kortom: zijn stijl - maakt deze reportages bijzonder.

Bijzonder, in de zin van waarachtig, zoals bij de beschrijving van de euforie, de 'krankzinnige vreugde' die hem bevangt als hij dekking moet zoeken tijdens een luchtalarm: 'Ze willen me doden, dus ik besta.' Eveneens bijzonder door de plotse, absurde verandering van perspectief. Zo trekt hij op met Mark Berenson, de vader van de Amerikaanse studente Lori die vanwege guerrilla-activiteiten haar dagen in een Peruaanse gevangenis slijt. Grunberg zegt tegen hem: 'U bent nu tien jaar bezig Lori vrij te krijgen, u hebt met senatoren gesproken, met afgevaardigden, u bent doorgedrongen tot Sandy Berger, de veiligheidsadviseur van Clinton.' Een journalist zou daarna vragen: wat hebt u bereikt voor uw dochter? Grunberg niet. Hij vraagt: 'Hebt u wel eens het idee dat u wordt afgeluisterd?' Het gaat hem dus - niet verwonderlijk voor een schrijver - om een psychologisch portret van die beschadigde vader. Een vader die later bij het betreden van de gevangenis waar iedere bezoeker een stempel op zijn arm gedrukt krijgt, zal zeggen: 'Kijk wat een leuke stempel we hebben gekregen, het lijkt wel een vogel in een kooitje.'

De romanschrijver Grunberg, altijd uit op een verhaal, slaapt nooit. In pedofiel Norbert, die wil samenwonen met een heel jong meisje, ziet hij geen gevaar voor de samenleving, maar 'slechts een roman'. Als zijn pogingen om als oorlogsprofiteur te investeren op niks uitlopen, beseft hij dat elke ware mislukking een verhaal herbergt 'dat de moeite van het vertellen waard is'. Bij de Mennonieten in de helse jungle van Paraguay zoekt hij nog naar één verhaal dat hun gemeenschap bindt - Grunberg als bedrijfsspion. Maar in Libanon leert hij dat er niet één verhaal is: er zijn zoveel verhalen als er gemeenschappen zijn en de Libanese identiteit is de mogelijkheid je aan te passen aan elke identiteit - voer voor de met heteroniemen spelende schrijver Grunberg.

En altijd die tintelende spanning tussen verbeelding en werkelijkheid. Fictie wakkert zijn verbeelding aan, een geziene film drijft hem naar Libanon, terwijl hij de ervaren werkelijkheid direct relateert aan de wereld van de verbeelding: 'Wat ik net heb meegemaakt is beter dan de meeste oorlogsfilms die ik heb gezien.' In Israël denkt hij zelfs in fictie te zijn beland. Cru gezegd: voor de literaire extremist Arnon Grunberg is oorlog, vrij naar Von Clausewitz, voortzetting van fictie met andere middelen.