Arnon Grunberg
Vrij Nederland,
2013-11-25
2013-11-25, Vrij Nederland

Apocalyps


Jeroen Vullings

De nieuwe Grunberg is een verhalenbundel, en wat voor een. Op de korte baan blijkt zijn krankzinnige, grillige vertelstem pas goed door te klinken.
Bij iemand met de ambitie van de Großschriftsteller, zo’n gewichtig opererende schrijver die over álles zijn zegje wil doen, de literatuur, de politiek, maatschappelijke kwesties, hoort een streng gesegmenteerd oeuvre. Zo maakt Arnon Grunberg (1970) onderscheid tussen zijn verhalen (Amuse-gueule, Grunberg rond de wereld) en zijn journalistieke reportages (Kamermeisjes en soldaten). Maar zoveel verschil is er niet tussen de semi-autobiografische reisverhalen in Grunberg rond de wereld en die excellente reportages in Kamermeisjes en soldaten. Het verschil dat er meer toe doet in Grunbergs oeuvre is dat tussen proza waarin hij wel en geen maat weet te houden.

Een Grunberg-roman bestond nogal eens eigenlijk uit verscheidene verhalen die elk een roman hadden kunnen dragen en die aan het slot tot een eenheid gesmeed moesten worden. Die intrinsieke onevenwichtigheid resulteerde dan in de indruk van oeverloosheid. Hij kwam daarmee weg, door zijn manier van schrijven, de humor, de vervreemding, zijn absurdisme, zijn wellustige aandacht voor de rafelranden van het menselijk bestaan, en zijn dreunende wereldbeeld. Maar Grunbergs gekunstelde inspanning tegen het einde om zijn romans consistent te maken, die mal, stond haaks op zoveel vertelplezier, en schiep paradoxaal genoeg toch weer de finale indruk van inconsistentie. Daar kwam verandering in met zijn laatste roman, De man zonder ziekte. Daarin had hij zich nou eens goed weten te beperken tot één verhaal. Aangenaam leesvoer, maar nadien, merkte ik, beklijfde er niet veel meer dan het gegeven van een westerling die in het Midden-Oosten in de penarie komt. Misschien had hij dat boek nóg dunner moeten maken, dacht ik, dat verhaal was als samengebalde novelle poignanter geweest. Waarmee zou hij nu komen, vroeg ik me af, want een Großschriftsteller beredeneert elke volgende stap in zijn oeuvre. En zie, Apocalyps verscheen, een verhalenbundel. Grunberg op de korte baan.

Illustraties van zijn nihilisme

Ik sluit mijn ogen niet voor de vermoedelijk prozaïsche achtergrond: Grunberg had nog een zwik op bestelling geschreven verhalen liggen. Meestal is zo’n uitgave een zwaktebod dat slechts gelegitimeerd wordt door de klinkende auteursnaam. In het geval van Apocalyps pakt dat anders uit, gunstiger.
Met de volgende bewering doe ik natuurlijk allerminst recht aan romaneske Grunberg-hoogtepunten als Fantoompijn, De geschiedenis van mijn kaalheid, Gstaad en De joodse messias, maar het korte-verhalengenre blijkt Grunbergs ware literaire stiel. Veel romans drijven op de onweerstaanbare aantrekkingskracht van een of meer personages, alles wil je als lezer van ze weten, zij zijn de reden waarom je doorleest. Bij Grunberg is dat zelden het geval. Niet om iets af te doen aan zijn antihelden, maar Grunbergs verlokking is eerder zijn vertelstem, die situationeel toeslaat, in het krankzinnige, het grillige. Probeer maar eens een conventionele conversatie te vinden bij Grunberg; in gesprekken of zelfs gesproken commentaar of mededelingen al gaat het direct al heerlijk mis. Maar door die specifieke eigenschap van zijn proza, dat het afkan zonder het personage als vehikel, is hij niet gebonden aan omvang. Een vervoerend personage moet zijn vleugels ten volle uitslaan, wil hij de lezer door zo’n pakweg vierhonderd pagina’s gidsen. Daar is geen noodzaak toe bij Grunberg, dus waarom kan het dan niet op de kortere baan? Waarvan acte in Apocalyps.

Apocalyps bevat eenentwintig verhalen: eenentwintig illustraties van Grunbergs wereldbeeld, de personages in deze parabelen zijn zetstukken, illustraties van zijn nihilisme. Vandaar ook het gemak waarmee levens vlotjes ingezet worden in deze verhalen en een paar bladzijden daarna afgerond. We verpozen aldus in de belevingswereld van een nymfomane masochist, een invalide slachtoffer van pedoseksuelen, een werkneemster van een martelcentrum, een seriemoordenaar, en vele, vele anderen.

Grunbergs verhalen zijn hermansiaans in de zin van gefocust op mislukking en het vergruizelen van illusies. Maar binnen die vergelijking met zijn grote voorganger komt Grunberg er bekaaid vanaf – als: Hermans voor kinderen. Logisch, bij Hermans was ‘moedwil en misverstand’ de thematische kern, bij Grunberg is dat een motief. Ik denk dat je beter kunt kijken naar wat onverwisselbaar grunbergiaans is op dat hermansiaanse palet en dan kom je eerst uit bij vreemde algemeen aandoende zinnen als: ‘De werkelijkheid heeft ons in de steek gelaten.’ Het draait daarbij om Grunbergs aanwending van grote begrippen. Of het nu ‘de liefde’ is, ‘de mislukking’, ‘de wanhoop’, ‘de ambitie’, ‘de fantasie’ of ‘de inspiratie’ – alle gepeurd uit Apocalyps – vroeg of laat personifieert een van Grunbergs personages zo’n term, om die te gebruiken als richtlijn voor zijn of haar gestoorde handelen. De waanidee schuilt in het absolutistische geloof in zulke grootheden. ‘Lust was zijn vijand,’ horen we bijvoorbeeld over een zonderling die zich tot een terrorist zal ontpoppen die een aanslag op het hoofdstedelijke bordeel Yab Yum beraamt. Aanvankelijk doet zo’n begrip nog onschuldig aan, maar wat daaruit voortkomt is steevast destructief, smerig, duister, kwaadaardig. Die door Grunberg geperverteerde begrippen zijn blikvangers. Bovendien werken ze ironisch en vervreemdend. Ze stutten Grunbergs hyperbolische manier van schrijven. Hij schrijft in een van de verhalen niet dat de Europese Unie maatregelen neemt tegen automutilatie. Nee, de Unie ‘verklaart de oorlog aan automutilatie’. In een ander verhaal wil een getraumatiseerde teruggekeerde militair geen seks meer met zijn vrouw en loopt hij het huis uit. Zijn roept hem op straat na: ‘Mijn kut is niet Afghanistan!’

Dampende nacht

De wanen zijn een gegeven in Grunbergs universum. De eerste openbare aankondiging daarvan vindt plaats in de spreektaal. In rare, sociaal onaangepaste of te pathetische zinnen die mensen uiten. Een man zegt na een dampende nacht ’s ochtends tegen zijn nieuwste verovering: ‘Je moest snel weer komen. Dan maak ik risotto voor je. Risotto met sint-jakobsschelpen. Of houd je daar niet van?’ Zij zegt: ‘Ik eet alles.’ Hij: ‘Als je alles eet, zal ik dan nu even eieren met spek voor je bakken?’ Zij: ‘Ik eet alles, maar nu moet ik weg.’ Hij: ‘Blijf (...). Ik kan ook eieren zonder spek voor je bakken.’ Die laatste zin is de boodschapper van de waan.

Je kunt je afvragen waarom Grunbergs nihilistische guerrilla juist tegen woorden is gericht. Misschien omdat die grote, abstracte woorden staan voor onbevraagde, verabsoluteerde zekerheden. Zij moeten, in Grunbergs verbeten eenmansoorlog, van betekenis ontdaan worden. Daar schuilt een element van geloofsafval in, de woede en teleurstelling van degene die zijn blinde geloof in het Woord verloren heeft. Omdat hij erachter kwam dat niet voor alles in deze wereld woorden bestaan.

Een schrijver zegt dan ook niet zomaar in Apocalyps: ‘Maar echte pijn kan zich niet verstaanbaar maken, de ware pijn is woordeloos en ondoordringbaar. Uiteindelijk is literatuur weinig meer dan een van ironie doortrokken eredienst voor wanhoop en lijden.’ Dat mag zo zijn, maar dat is gelukkig buiten de onblusbare vitaliteit van Grunbergs eredienst gerekend.