Arnon Grunberg
Trouw,
2016-05-07
2016-05-07, Trouw

Hoe boven het lijden te staan?


Rob Schouten

Arnon Grunberg is niet zomaar een belangwekkend en groot schrijver, hij is vooral ook iemand met een pregnante ideeënwereld. Ideologie zou ik het niet willen noemen, eerder non-ideologie, het breken met bestaande denkpatronen. In zekere zin vervult hij de belofte van wat de generatie intellectuele wereldverbeteraars in de jaren zestig en zeventig tenslotte toch liet liggen: vrijheid van denken, taboedoorbrekend handelen, grensoverschrijdend gedrag. Ongetwijfeld moeten we Grunbergs werk tot de literatuur rekenen maar ik ben geneigd hem nog meer te beschouwen als rebels denker, een denker die, zoals Sartre indertijd, zijn ideeën verpakt in literatuur en bovendien persoonlijk in de door hem gepropageerde geest van vrijheid handelt.

Ooit kwam hij in een tv-programma met een geit aanzetten en met een bejaarde vrouw die hij zijn verloofde noemde; dat kon je toen nog met een min of meer gerust hart provocaties van de goede smaak noemen, maar inmiddels heeft hij zich in ons geheugen genesteld als de schrijver met een extended family, de man die naar Afghanistan afreisde om in de oorlog te zijn en die zich als kamermeisje verhuurde om te voelen hoe dat was. Hij is de in de jaren zestig en zeventig verhoopte wereldburger die zich geen wet meer laat voorschrijven, maar dan van een generatie later. Met zijn opvattingen over goedheid, liefde en geweld tart hij nog steeds ons modale besef, zeker in deze tijd van neoconservatisme en xenofobie.

In zijn jongste roman 'Moedervlekken', die overigens van meet af aan vol zit met die van hem bekende ideeën over het verband tussen lijden, liefde, geweld en overlevingsdrang, lijkt hij dit keer geïnspireerd door de anti-psychiatrie, de veelkoppige beweging van dissidente denkers die zich onder invloed van figuren als Michel Foucault en R.D. Laing in de jaren zestig verzette tegen aloude psychiatrische denkwijzen en praktijken. De anti-psychiatrie trok grosso modo (want ze bestond uit een enorme waaier aan ideeën) de traditionele definities van 'geestelijk gezond' en 'geestelijk gestoord' in twijfel, en ook de praktijk van gedwongen opnames en in het algemeen de medicalisatie van maatschappelijke problemen. Een revolutionaire beweging, maar toch is ze in de tussentijd weer weggedeemsterd als een tijdelijke oprisping in de psychiatrie.
In zekere zin lijkt Grunberg de oude discussie weer aan te wakkeren.

In 'Moedervlekken' voert hij de psychiater Kadoke ten tonele die bewust of onbewust door de confrontatie met zijn patiënten langzamerhand en tegen zijn zin afglijdt van het rechte psychiatrische pad. Kadoke, als psychiater bezig met zelfmoordpreventie, gescheiden, Joods, woont weer bij zijn behoeftige moeder. Onmiskenbaar zinspeelt Grunberg hier op de verhouding met zijn eigen moeder die vorig jaar overleed. Moeder Kadoke is een typische Jiddische mamma, ze vertroetelt haar zoon maar verwijt hem tegelijkertijd dat hij een papventje geworden is.

Als Kadoke in een onrustige vlaag met een van haar Nepalese verzorgsters vrijt, moet hij op zoek naar een nieuwe hulpkracht; die vindt hij in Michette, een voormalig patiënt van hem. Michette, intelligent en kwetsbaar, daagt hem uit. Waarom houdt hij niet van haar, waarom mag ze niet altijd bij hem blijven? Maar Kadoke probeert halsstarrig zijn status van psychiater te bewaren en dat lijkt hem tot het einde toe te lukken. Tot hij in de slotzin zijn sigaret, waar volgens hem een psychiater van de suïcidepreventie niet zonder kan, weggooit. Gooit hij de handdoek van de officiële psychiatrie definitief in de ring? Grunberg laat de conclusie aan ons over.

Zoals alle boeken van Grunberg is 'Moedervlekken' heftig, vooral door de dialogen en innerlijke monologen. Decors, sfeerbeschrijvingen, versieringen zijn Grunbergs kracht niet, daarvoor is hij te kernachtig, te veel bezig met de mens. Alle relaties in 'Moedervlekken' zijn gespannen, die tussen Kadoke en zijn veeleisende, claimende moeder, die tussen hem en Michette, die met zijn collega Dekha, alles op het scherp van de snede, zoals hier als Michette hem vraagt: 'Maar lijd jij?'
Hij wrijft over zijn neus, nog steeds aarzelend of hij de vraag moet beantwoorden of dat hij nu gewoon moet gaan, naar zijn jongenskamer, zijn opklapbed.
'Ik sta boven het lijden,' zegt hij.
'Dus je lijdt niet? Ben je dood? Volgens mij lijden alleen de doden niet.'
'Ieder mens heeft een lijdende kern. Ik lijd niet meer dan absoluut noodzakelijk.'
'Maar hoe kan je dan weten wat liefde is? Als je niet meer lijdt dan absoluut noodzakelijk.'
Op een zeker moment begint Michette Kadoke te vergelijken met Priklopil, de ontvoerder van Natascha Kampusch. Terwijl Kadoke beweert dat hij bezig is met een alternatieve therapie door zijn patiënt in te zetten voor zijn moeder, wil zij zich door hem ontvoerd en verkracht voelen. Dat is een typisch Grunberg-omkering van morele waarden. Voor hem is liefde niet louter iets moois en hoopvols, ook 'in de leugen zit de liefde, vooral daar'. Stelselmatig tornen Grunbergs hoofdpersonen aan onze vastgeroeste ideeën. Als Kadoke's moeder Michette niet aanvaardt zegt ze: "Auschwitz was minder vies dan die straatvrouw."

Langzaam zie je Kadoke bij vol bewustzijn gaan twijfelen aan al die sjablonen in de psychiatrie over patiënten en de zorg die ze nodig hebben, hij verandert zelf in een soort patiënt, terwijl Michette van suïcidaal patiënt juist een krachtige invloed wordt. Ook de moeder van Kadoke ondergaat zo'n soort transformatie. Alsof Grunberg daarmee wil zeggen: de mens is geen stabiel gegeven, hij verandert en verglijdt voortdurend, de mensheid verkeert in een permanente staat van over gang en verandering.

Het is geloof ik dat gebrek aan vastigheid, dat principiële tekort aan principes, dat Grunbergs werk meest wezenlijk typeert. Met zijn grensoverschrijdende romans zet hij alles op losse schroeven, en dat is ook de reden waarom zijn boeken, van het onder zijn pseudoniem Marek van der Jagt geschreven 'De asielzoeker' tot bestseller 'Tirza', zoveel indruk maken. Ze zetten je aan het denken over de grond van onze gevoelens van liefde en genegenheid, van walging en weerzin.

Het is een grimmig en vaak pijnlijk universum dat hij ons biedt, maar op een of andere manier toch ook helder en louterend. Mij doet het soms denken aan de strijkkwartetten van Janacek, zo intiem dat je het soms nauwelijks kunt aanhoren terwijl je toch vastgekluisterd blijft luisteren. Zo neemt Grunberg je als lezer gevangen, een groter compliment kun je zijn schrijverschap denk ik niet geven.