Arnon Grunberg
Trouw,
1994-05-20
1994-05-20, Trouw

'Je vader is een dweil, een dweil die denkt dat hij Heine is'


Tom van Deel

Een paar maanden geleden las ik in het literaire tijdschrift De Tweede Ronde het verhaal 'Tina' van Arnon Grunberg. Er werd in beschreven hoe een joodse jongen van een jaar of twintig bij zijn moeder gaat eten, op seideravond, en hoe hij de volgende dag een thuiswerkende hoer bezoekt die hem zegt dat zij voor een achtste joods is en of hij wel weet dat het Pesach is. Terwijl ze met hem bezig is, praat ze tegen hem en zegt ze zulke dingen als: "Mijn grootvader is nooit teruggekomen" of vraagt ze "Doe je nog veel aan je joods- zijn?"
Het verhaal was opmerkelijk, niet alleen wat de stof ervan betreft, ook de manier van vertellen maakte veel indruk. Grunberg bediende zich van meestal korte, heldere zinnetjes, laconiek van toon, en met een klaarblijkelijk weerzin tegen al te opzichtige gevoeligheid. Als zijn moeder naar de draaistoel wijst en zegt "Twee jaar geleden zat je vader daar nog" reageert de zoon als volgt: "lk had een hekel aan dat soort sentimentaliteit. Daarom zei ik: 'Hij zat daar niet, hij hing er, en al het eten liep uit zijn mond, zijn hele lichaam liep leeg, uit alle gaten die het maar had.' 'Doe toch niet zo cynisch,' zei ze, 'daar houd ik niet van.' Ik zei niets cynisch, ik zei de waarheid. Het is alleen jammer dat de waarheid vaak zo cynisch klinkt, daarom kun je beter liegen. Als je tenminste wilt dat de mensen je aardig vinden."
Dat laatste wil de hoofdpersoon van 'Blauwe maandagen', het romandebuut van de drieëntwintigjarige (!) Arnon Grunberg helemaal niet. 'Tina' is een van de hoofdstukken uit dat boek en nu er zoveel meer nog rondom dat verhaal verteld wordt, krijgen we een betere kijk op de details ervan. Met 'Tina' zijn we overigens al op de helft van het boek en beland bij de treurige, maar geestig vertelde relazen over allerhande hoerenbezoek. Eigenlijk zijn die niet goed te begrijpen zonder de voorgeschiedenis van de jongen - die dezelfde naam heeft als de schrijver - te kennen, de situatie thuis, zijn omgang met andere mensen, meer in het bijzonder het meisje Rosie, dat door het hele boek heen figureert als zijn enige echte grote jeugdliefde.
Aan de huiselijke situatie wijdt Grunberg een aantal schitterende hoofdstukken, met scènes die zo superieur geschreven zijn dat ze zich voor je ogen lijken af te spelen. Het huwelijk van vader en moeder is een ramp, de moeder maakt voortdurend ruzie en gooit het servies kapot, de vader is hopeloos aan de drank en ten slotte ook nog invalide. Wat de vader precies in zijn leven heeft gedaan, blijft in nevelen gehuld. Van de moeder wordt, bijna tussen neus en lippen door, gezegd dat ze Auschwitz heeft overleefd.
De zoon ontwikkelt een zodanig onmogelijk gedrag dat hij vroegtijdig van school wordt gestuurd. "lk maak me zorgen om jou" zegt een lerares, maar zoiets moet je niet zeggen tegen deze jongen die er een hekel aan heeft als mensen zich zorgen om hem maken.
Een goed voorbeeld van de droogkomische vertelwijze levert het spaghetti-incident: "Mijn moeder had wel eens tegen me gezegd: 'Je vader is een dweil, een dweil die denkt dat hij Heine is.' Op een avond zat mijn vader de krant te lezen. Mijn moeder kwam binnen met een pan spaghetti. Die pan spaghetti kieperde ze toen leeg, zo boven zijn krant. Die hele pan.
'Waarom deed je dat nou?' vroeg ik.
'Ik wilde alleen maar laten zien wat je vader voor een dweil is,' zei ze. Mijn vader bleef gewoon zitten, met die spaghetti op zijn krant. Hij zei: 'De wereld is gek geworden, de wereld is knettergek geworden.' Tegen mij zei hij: 'Alcohol vernietigt de hersenen, pas ervoor op.' Daarna ging mijn vader een kruiswoordpuzzel oplossen en mijn moeder ging de tafel schoonmaken, en ik ging naar de keuken om eten."
Hier is goed aan te zien met wat voor eenvoudige middelen en met wat voor een simpel vocabulaire Grunberg de huiselijke misère weet op te roepen. Maar niet alleen voor wat er zich thuis afspeelt, ook voor het leven op school, voor omgang met Rosie, het lopen over straat, het uitgaan en drinken (verbazend hoeveel drank deze jongeren, overdag al, innemen), het eerste seksuele contact is veel vertellende aandacht.
Een aardig hoofdstuk speelt in de Oesterbar, waar Arnon en Rosie uitgebreid eten en drinken, maar als het aankomt op betalen eenvoudigweg meedelen dat ze geen cent op zak hebben. Ook het wat melancholieke hoofdstuk waarin beide jonge geliefden in een hotel in Antwerpen logeren, mag er zijn, evenals het provocerende hoofdstuk 'Even Shoah kijken'.
Slapstick-elementen verlevendigen het hoofdstuk waarin Arnon met zijn vader in een invalidewagentje zogenaamd gaat wandelen in het Beatrixpark, maar in werkelijkheid gaan beiden eens flink innemen in een café in de Beethovenstraat. Het loopt allemaal buitengewoon smerig af, met een vader die alles laat lopen en een zoon die alles uitkotst.
De vader gaat dood omdat hij in zijn eten stikt. "Mijn moeder stond naast hem en sloeg met een lepel op zijn hoofd, omdat hij niet wilde eten, en ze brulde: 'Eet, Eet. Je hebt mijn hele leven kapotgemaakt, en nu ga je niet dood, nu ga je eten.' Dat ze met een lepel op zijn hoofd sloeg, was niets bijzonders. Dat deed ze al een paar jaar. Vroeger sloeg ze ook wel eens op mijn hoofd. Het verschil is alleen dat mijn vader is gestikt en ik niet. Mijn vader had geluk, om zo te zeggen. Voor dat geluk moest hij wel achtenzeventig, bijna negenenzeventig worden. Dat vind ik te duur betaald geluk.
De laatste minuten van zijn leven is er met een lepel op zijn hoofd geslagen, en wat er verder ook nog in mijn leven zou gebeuren, ik wilde hoe dan ook niet dat er in mijn laatste minuten met een lepel op mijn hoofd zou worden geslagen."
Verknipte ouders, zo zullen de psychiaters (aan wie Grunberg overigens een grondige hekel heeft) wel beweren, leveren een wat moeilijk kind op. Vooral op het gebied van de intimiteit heeft de zoon problemen. Hoe ingewikkeld en tegenstrijdig zijn gevoelens dan kunnen zijn, blijkt het schokkendst uit deze zin: "Het gebeurt weleens dat, als ik iemand lief vind, ik me opeens herinner dat je met een soeplepel zo de ogen uit het gezicht kunt lepelen." Als hij voor het eerst bij Rosie ligt, staat er: "Eigenlijk was ik bang dat ze zo dicht bij me was. Dat heb ik altijd gehad en gehouden en na een tijd is het wel minder geworden, maar ze zijn nooit zo lang gebleven om mee te maken dat het helemaal verdween.' Op maar een enkele plek, en dan nog heel summier, laat Grunberg iets doorschemeren van de diepere roerselen van zijn personage, bij voorbeeld in het volgende: "Nu denk ik dat de pijn niet komt doordat zij niet van jou houden, maar doordat jij niet van hen kunt houden, in ieder geval niet genoeg, niet zoals je zou willen, of zoals je zou moeten. Je kunt honderd brieven schrijven en in elke brief weer vragen waarom altijd alles kapot moet en ondergekotst, maar je zult geen antwoord krijgen. Toen dacht ik nog dat alles anders kon en dat die brieven genoeg zouden zijn om iemand aan je te binden."
'Blauwe maandagen' is het debuut van een geboren verteller, die begrijpt dat humor het beste middel is om de tragische kant van de zaak over het voetlicht te brengen. Vandaar dat de roman niet zwaar is, maar licht, al lijkt dat bijna onmogelijk, gezien de stof. Zoals het bij zoveel ontluistering als hier plaatsvindt ook bijna onmogelijk lijkt van een liefdevol boek te spreken. Wat het toch is.