Arnon Grunberg
Het Financieele Dagblad,
2000-04-29
2000-04-29, Het Financieele Dagblad

Grunbergs gelogen identiteit


Mirjam van Hengel

Natuurlijk was het een kwestie van talent, maar er was meer dan dat. Een absurd gesprek met Sonja Barend bijvoorbeeld, waarbij hij half lezend Nederland charmeerde met zijn ondoorgrondelijke, quasi onschuldige antwoorden. In elk geval debuteerde Arnon Grunberg (1971) met verve: de verschijning van zijn roman Blauwe maandagen (1995) was een gebeurtenis en hetzelfde gold voor zijn tweede boek, Figuranten (1997), dat overal prominent besproken werd en hoge oplagecijfers haalde. Grunberg heeft een onvervreemdbaar eigen en herkenbare stijl en een bijzonder taalgevoel. Zijn terloopse zinnen vol rare details, de vele herhalingen en terzijdes, zijn al herkenbaar voor wie alleen af en toe een column van hem leest. Grunberg grossiert in het wrange en absurde, buigt dat om tot het komische en toont daarmee maar weer eens aan hoe complementair tragiek en humor zijn. Hij schrijft vaak vanuit het perspectief van een personage dat op hemzelf lijkt - een cynicus die net niet echt cynisch is omdat hij gelooft dat je althans in momenten wat van het leven kunt maken; een onaangepast en sociaal onvermogend figuur aan de zijlijn met een enorme hang naar het meeslepende volle leven. Zo'n figuur is ook de hoofdpersoon van zijn nieuwe roman Fantoompijn. Het boek lijkt dezelfde sfeer te ademen als de eerdere romans - beetje diepzinnig, beetje slapstick - maar ik heb dit keer weinig gelachen. Niet omdat het niet leuk was, maar omdat het drama sterker was. Het drama is dat van Robert Mehlman, schrijver, echtgenoot van Prinses Sprookje, geliefde van Rebecca, bijgenaamd Het Lege Vat, vader van Harpo Saul en zoon van een mislukte tennisspeler. Het verhaal, gepresenteerd als een onuitgegeven autobiografisch manuscript, begint als Robert Mehlman in een impasse verkeert. Zijn huwelijk is vastgelopen, hij heeft enorme schulden en komt maar niet tot het schrijven van een boek. Op een dag ontmoet hij Rebecca, met wie hij afreist naar Atlantic City. Zijn vrouw deelt hij telefonisch mee dat hij bezig is bij haar weg te gaan. Om zijn schulden af te lossen schrijft hij met behulp van een rijke oude dame het kookboek 'De Pools-Joodse keuken in 69 recepten', dat een wereldwijde bestseller wordt. Dan verwekt hij alsnog een kind bij zijn vrouw, toert hij voor zijn boek de wereld rond met Rebecca en eindigt in een Italiaans ziekenhuis, waar zijn zoon hem opzoekt. Hij wil alleen nog maar dat zijn magnum opus, het boek over zijn leven, wordt uitgegeven en gelooft verder nergens meer in. De belangrijkste eigenschap van Robert Mehlman is zijn onvermogen om te gaan met de wereld 'die niet aan zijn wetten gehoorzaamde'. Zijn manier om greep op de realiteit te krijgen is rigoureus en eenzaam: hij moet haar op een afstand zien te houden. Dat doet hij eenvoudig door haar te ontkennen. Hij maakt overal fictie van, vertelt iedereen de verhalen die hem uitkomen, geeft bakken geld uit terwijl hij het niet heeft en rolt van de ene dag in de andere door zich te concentreren op belangrijke dingen als groentetaart, schoorsteenvegers of de lelijke handen van Rebecca. Mehlman leeft als iemand die heel hard moet lopen om niet ingehaald te worden. Wat hem op de hielen zit is duidelijk: zijn gevoel. Zou dat hem bespringen zodat de dingen, de mensen, hijzelf en zijn leven hem werkelijk zouden raken, dan is hij machteloos. Toch sijpelt er af en toe iets naar binnen: verdriet om tederheid; geluksgevoel dat lijkt op 'met mijn blote voeten in het natte gras'. Maar dat maakt nog niet dat hij iemand tot zich toelaat. Zijn hele leven valt, zegt hij, onder de categorie 'gelogen intimiteit' en zijn geliefden jaagt hij uiteindelijk weg, 'voor ze de vinger op de wond hebben gelegd'. Voor het geval dat hij ze mist heeft hij bedacht dat iemand missen hetzelfde is als iemand haten - zoals je het been haat dat geamputeerd is en toch pijn blijft doen. Fantoompijn is een roman over hoe iemand zijn eigen leven maakt of gelooft gemaakt te hebben, maar vooral over eenzaamheid. Aan het eind van het boek is Mehlmans zelfgeregisseerde eenzaamheid totaal en hij is er trots op - zoals een schrijver trots kan zijn op een voltooid boek. 'Schrijven was natuurlijk het middel bij uitstek om niet te hoeven leven, en toch de illusie te hebben er middenin te staan', zegt hij ergens. In de context van het boek, waarin alleen maar blijkt hoe weinig Mehlman met het leven kan aanvangen, is dat hemeltergend treurig.