Arnon Grunberg
De Groene Amsterdammer,
2000-04-05
2000-04-05, De Groene Amsterdammer

Oerschlemiel


Marja Pruis

‘Fantoompijn’ is een verhaal over fictie, waarheid, leugens en liefde. Hoewel het onweerstaanbaar grappig en gekmakend is, is het Grunbergs zwartste boek tot nog toe.

De nieuwe roman van Arnon Grunberg leunt op een beproefde negentiende-eeuwse formule, namelijk die van het manuscript-gevonden-op-zolder. De zolder is in Fantoompijn een hutkoffer, waarin ene Harpo een dik pakket papier aantreft. Het is het magnum opus van zijn vader, Robert G. Mehlman. De body van Fantoompijn bestaat uit dit werk van Robert Mehlman, Het lege vat en andere parels. In de kleinere delen die deze roman-in-een-roman omsluiten, is zijn zoon Harpo Saul Mehlman aan het woord. Deze vertelt over zijn vader die hem vanaf zijn zesde op sleeptouw nam naar cafés, bars, koffiehuizen en hotels, voornamelijk om vrouwen te ontmoeten. Harpo’s moeder, ‘Prinses Sprookje’ voor Robert, werkte ondertussen als psychiater in een inrichting.

Het boek waarmee de vader bekend is geworden, gaat weer over zíjn vader, de beroemde tennisspeler Aron Mehlman, getiteld 268 op de wereldranglijst. Hij schildert hierin zijn vader af als een tiran en een mythomaan die in restaurants altijd tegen zijn familie zegt: ‘Vertel ze dat ik Aron Mehlman ben, de beroemde tennisspeler uit de jaren dertig, en dat ik niet van aangebrande aardappeltjes houd.’ Harpo overweegt ook zijn herinneringen aan zijn vader op papier te zetten, maar op bezoek bij hem komt hij erachter dat wat hij over zijn vader wilde zeggen door hemzelf al op papier is gezet. Bovendien hoeft hij niet zo nodig in de literaire gelederen te worden opgenomen. ‘Wie in de keuken van een restaurant opgroeit zal waarschijnlijk ook anders over restaurants denken.’ Liever gaat hij ‘iets met fotomodellen’ doen, in plaats van een voetnoot te worden in het leven van zijn vader.

Op zich is dit al een geestige constructie, dat iemand zegt iets niet te willen doen, terwijl hij het op hetzelfde moment doet. Harpo ‘bezorgt’ zijn vader, met bibliografie en al. In Het lege vat en andere parels doet Robert Mehlman verslag van zijn even wanhopige als belachelijke bestaan dat draait om het schrijven en niet tot schrijven kunnen komen, om geldgebrek en om drie vrouwen. De eerste is Prinses Sprookje, die hij leert kennen in de avondwinkel in Amsterdam waar hij een tijdlang als verkoper werkt. De tweede is ‘het lege vat’ oftewel Rebecca met de lelijke handen, die op zijn pad komt via de beeldhouwkunsten van een vriendin van haar. Hij ontmoet haar voor het eerst in het Museum of Natural History in New York, waar hij en Prinses Sprookje zijn gaan wonen.

De derde is de Puertoricaanse Evelyn, die werkt in de koffieshop waar hij iedere ochtend samen met Prinses Sprookje ontbijt. Ze maakt er de slechtste cappuccino’s van New York maar als de drukte het toestaat, neukt hij even met haar in de toiletten. Zijn state of being luidt kort samengevat: ‘Nu was het half vier in de nacht en ik zat aan de bar van Bally’s casino. Ik dronk dubbele espresso’s met slordig gestoomde melk. Boven sliep Rebecca. Mijn vrouw was op weg naar het vliegveld van Zürich en waar Evelyn was, wist niemand.’ Hij wordt gered van een totale financiële catastrofe doordat hij met behulp van mevrouw Fischer, die hij opduikt via een advertentie, een zeer succesvol kookboek in elkaar weet te zetten, De Pools-joodse keuken in 69 recepten. Vanaf dat moment is hij de kookboekenschrijver en is de rest van zijn werk in de vergetelheid geraakt. Zijn magnum opus eindigt op het punt waarop hij na lang aandringen van Prinses Sprookje een kind bij haar verwekt. Harpo.

Ik denk niet dat er veel Nederlandse schrijvers zijn die hun egomanie zo geraffineerd weten te verpakken als Arnon Grunberg. Of hij nu een column voor de NRC, de VPRO-gids of een roman schrijft met ik weet niet hoeveel verschillende personages, het is meteen duidelijk wie de aanstichter is van dit alles. Zo is ook die opsplitsing in Harpo, Robert en Aron Mehlman in Fantoompijn volstrekt kunstmatig. Zij zijn gewoon alledrie Arnon Grunberg: schlemiel, schrijver, mythomaan. Wat dat betreft heb ik die variant op het manuscript-gevonden-op-zolder nooit onwaarachtiger uitgewerkt gezien dan in dit boek. Het doet er niet toe, want Fantoompijn heeft met waarachtigheid, psychologisering, karakterontwikkeling en plot niets te maken. Fantoompijn is een verhaal over fictie, waarheid, leugens en liefde, en is onweerstaanbaar grappig en gekmakend, zowel in het tempo van het vertellen als in de pedanterieën die per limousine komen voorrijden: ‘Als je woorden te lang weegt komt er niets meer uit je mond; voor je het weet is je leven voorbijgegaan en heb je niets gezegd’; ‘Is dat niet de onuitgesproken belofte van de verliefdheid: ik ben je fantasie die werkelijkheid wordt. Wie ik echt ben, zal verborgen blijven. Gesteld dat je überhaupt iets echt kan zijn’; ‘Vroeg of laat verraden mensen zich door hun taal, hoe gewichtig ze willen lijken, hoe ambitieus ze zijn’; ‘De perfecte leugen bestaat uit vijfennegentig procent waarheid.’

De uit duizenden herkenbare schrijfstijl van Grunberg houdt het midden tussen de wervelende spreektaal van een stand-up-comedian en het noodgedwongen stommetje spelen van Charlie Chaplin. Het resultaat ziet er op het eerste gezicht uit alsof de boel op papier is gekwakt, maar ooit is het allemaal bedacht en vormgegeven. Zoals Grunbergs personage Robert Mehlman opmerkt: ‘Ik had een vorm voor mijzelf gevonden, voor mij en mijn grappen, en daarin was ik blijven liggen.’ De schijn van het volle leven brengt Gunberg tot stand door met een air van moeiteloosheid steeds maar weer verhalen op te dissen, verhalen en verhalen, doorspekt met de ene wisecrack na de andere. Grollig en grimmig. Met het wunschloses Unglück permanent dicht onder het oppervlak. ‘Ze kon niet slapen, Rebecca. Om elf uur werd ze wakker en ze wilde naar beneden. "Ik ben onrustig," zei ze, "ik heb zin om met mijn hoofd tegen de muur te beuken." "Nee," zei ik, "doe dat maar niet." Ik gaf haar wat winterweerstanddragees. "En je vader," vroeg ik, "is die ook stervende?" "Nee," zei ze, "die is met porno in de weer. Als ik bij hem ben, vind ik op de onmogelijkste plekken porno: in de wasmand, tussen zijn bankafschriften, op zijn bureau tussen stapels vakliteratuur." "In de wasmand, dat is wel inventief." Ze haalde haar schouders op. Ik legde een troostende hand op haar hoofd. "Oudere mannen met een hobby, dat houdt de dood op een afstand."’

Alle grappen ten spijt, Fantoompijn is Grunbergs zwartste boek tot nog toe. Het geluk was er (‘We hadden niemand nodig behalve elkaar, we sliepen veel en daarna warmden we etenswaren op. Ook maakten we soep uit pakjes en we lachten om alles.’), maar het is verdwenen. Vergeten zelfs. Mehlman heeft zijn sprookjesprinses verlaten. Waarom in godsnaam? Omdat voor hem geen lokroep zo zoet klinkt als de lokroep van de vlucht. Laat met Mehlmans wanhoopskreet T-shirts bedrukken, zou ik zeggen, kussenslopen, lampenkappen: ‘Alles wat zich voordoet als liefde heet ik van harte welkom.’