Arnon Grunberg
NRC Handelsblad,
2002-03-15
2002-03-15, NRC Handelsblad

Ontrouw is geluk


Arjen Fortuin

'Dit is de geschiedenis van mijn kaalheid en ik ben niet van plan hierna ooit nog een woord op papier te zetten', schreef Marek van der Jagt op de flap van zijn debuut. De plannen werden gewijzigd: Van der Jagt werd nieuws toen bleek dat hij geen in Wenen geboren oud-filosofiestudent was, maar een pseudoniem van Arnon Grunberg, die het altijd is blijven ontkennen. Sindsdien publiceert de Weense fantoomschrijver in een tempo dat doet denken aan dat van zijn schepper: over twee maanden verschijnt de tweede roman, Gstaad 95-98, en nu is er het Boekenweekessay, waarin Van der Jagt zich waagt aan het thema van de Boekenweek 2002, de liefde.

Er zijn eenvoudiger onderwerpen. Van der Jagt verbindt de liefde, weinig verrassend voor wie het werk van Grunberg kent, met heerszucht. 'Ik wil heerser worden. Waarschijnlijk ben ik dat al, maar de rest van de wereld weet het nog niet.' Volgt een verslag van Van der Jagts pogingen om zijn familie te dresseren: 'Tijdens het avondeten, het enige moment waarop onze familie samen was, zei ik tegen mijn vader als hij zijn vork naar zijn mond bracht 'Eet!' En als hij zijn glas naar zijn mond bracht, 'Drink!'.' De dressuur van de familie werpt niet de gewenste vruchten af, ook al omdat de wispelturigheid van zijn moeder hem leerde 'dat een ogenschijnlijk gedeeld belang geen enkele garantie biedt voor een stabiele relatie.'

In het laatste deel van het essay beschrijft de auteur zijn ideale relatie met de celliste V.. Die brengt om de anderhalve maand een week met hem door in Wenen en slaapt de rest van de tijd met andere minnaars. Zo geeft de ontrouw Van der Jagt een zekere vorm van geluk tot hij zijn nieuwsgierigheid naar de andere minnaars niet langer kan bedwingen en de polygame idylle wordt verstoord. Waarmee Van der Jagt proefondervindelijk merkt wat Grunberg al jaren beweert: dat de liefde alleen in fictie een kans heeft. Zo is Monogaam wel onderhoudend, maar niet erg verrassend.

Tegelijkertijd speelt Van der Jagt met de vragen rond zijn identiteit en creeert hij een literair Droste-effect: hij (zelf nota bene verzonnen) beweert uit een 'echte' en een 'valse' Marek te bestaan en hij gaat op zoek naar zichzelf. 'Mijn doel was (en is) om de echte Marek van der Jagt bloot te leggen, open te breken als een oester, al twijfelde ik sterk of er een parel te zien zou zijn.' Sterker nog, elders betoogt hij dat die echte Marek 'de slechte Marek' is en dat de onechte of openbare zich beter voordoet dan hij is. Daarin verschilt de auteur Van der Jagt van Grunberg, die er juist genoegen in lijkt te scheppen om zich zo duivels mogelijk te presenteren.

Daarbij horen verschillen in stijl. Bij Grunberg weinig voorkomende formuleringen als 'dacht ik' en 'ik meende' duiken in Monogaam regelmatig op, net als oester-parelcliches waar Grunberg zich niet snel aan zou wagen. Van der Jagt toont zich socialer, geengageerder, aangepaster en gevoeliger. Dat is zijn 'onechte' kant, maar ook de interessantste. Want wat de 'echte' Marek van der Jagt - 'de gehate, het lijk uit de kast' - te zeggen heeft lijkt te veel op tekst van Arnon Grunberg. En die hebben we al. Als er een schrijver is van wie Van der Jagt zich moet zien te onderscheiden, dan is het Grunberg. Anders heeft zijn bestaan geen zin.