Arnon Grunberg
de Volkskrant,
2021-12-02
2021-12-02, de Volkskrant

Leeswijzer over De dood in Taormina, het nieuwe boek dat we lezen in de Volkskrant Leesclub


Onno Blom

De zestiende roman van Arnon Grunberg, De dood in Taormina, werd door de literaire kritiek onthaald als een ‘classic Grunberg’ (in deze krant, door recensent Bo van Houwelingen ) en ‘Grunberg op z’n best’ in Het Parool. Maar wat betekent dat eigenlijk? Waaraan moet een roman voldoen om onmiskenbaar van de hand van Grunberg te zijn? Wat is ‘DNA Arnon’?

Waar anders dan in zijn stijl is het dna van een schrijver vastgelegd? Je kunt Grunberg herkennen aan zijn korte, kale zinnen én aan de zinnen die in elkaar haken doordat de nadruk gelegd wordt op één woord en dat woord wordt herhaald en herhaald, op de tong geproefd en krijgt een extra betekenis. Zijn stijl is vaak dubbelzinnig, associatief en heeft een wrang-ironisch effect. Grunberg is in staat om je te laten lachen en huilen tegelijk.

Hoewel zijn stijl ongrijpbaar is, blijkt die wel uniek. In 2002 werd in NRC Handelblad onthuld dat De geschiedenis van mijn kaalheid, de met de Anton Wachterprijs bekroonde debuutroman van Marek van der Jagt, in werkelijkheid was geschreven door Arnon Grunberg. De onthulling werd gedaan op basis van een vergelijkende digitale stijlanalyse door Dario Benedetto van de Universiteit van Rome. Grunberg werd ontmaskerd aan de hand van zijn woordkeuze en het gebruik van zijn leestekens.

Een echte Grunberg kun je niet alleen herkennen aan de soepele, repetitieve stijl, maar ook aan zijn beheersing van de vorm, de wijze waarop hij zijn romans construeert. Ook hierin toont Grunberg zich een ware ontsnappingskunstenaar. Wat hebben we nu eigenlijk in handen? Dat zul je je afvragen na het lezen van de eerste pagina van De dood in Taormina – en ik citeer die volledig, omdat dit geen recensie is waarin ik mij aan een exact aantal woorden hoef te houden maar een leeswijzer.

De beginregel luidt: ‘Tot ik Jona ontmoette was ik niet bang om te sterven.’ Dan volgt een witregel en staat er: ‘Dit gebed dat geen gebed is, deze bekentenis die geen bekentenis is – je bekent schuld, al het andere is afleidingsmanoeuvre – deze aanklacht die uiteindelijk ook dat niet is, ik mis het geloof om aan te klagen, deze liefdesbrief, een verlaat antwoord, beter laat dan nooit, is eigenlijk een poging om een graf te graven. Een poging op te graven om beter te kunnen begraven, dit keer volgens de wet op lijkbezorging. Ik graaf een graf met woorden, ik heb overigens op wat brieven en erotische gedichten in het Engels na nooit geschreven, ik heb alleen vanaf mijn elfde consequent in volzinnen gesproken en dat ben ik blijven doen, maar dat is iets anders, nu schrijf ik omdat ik niet kan praten, ik geef antwoord op vragen die lang geleden aan mij zijn gesteld, en bestaat een groot gedeelte van het leven niet uit die bezigheid? Uit vragen beantwoorden, zelfs vragen die alleen binnensmonds zijn gemompeld.’

Geen gebed, geen bekentenis, geen aanklacht. Of toch? Een verlaat antwoord op een liefdesbrief? Een graf met woorden, maar dan van iemand die niet kan praten. Raadselachtig. En dat is natuurlijk ook precies de bedoeling. Grunberg strooit je zand in de ogen – grafzand, wellicht – en maakt het je moeilijk te lezen wat je leest. Bovendien opent hij met dit graf een mysterie. Wie ligt erin? En hoe is hij of zij daarin terechtgekomen? Langs die lijnen zal de plot zich gaan ontrollen.

Vormbeheersing behoort tot het dna van Grunberg. Hij weet je van meet af aan te boeien. Hij speelt met je verwachtingen. De gebeurtenissen en redeneringen ontaarden soms in absurdisme, maar hij houdt je onverminderd nieuwsgierig naar wat gaat komen. De dood van Taormina is ‘een pageturner’ schreef Thomas de Veen in NRC Handelsblad. De roman is net zo spannend en ‘plotdriven’ als De asielzoeker (2003) en het meermaals bekroonde Tirza (2006).

Net als in Tirza het geval was, is het perspectief in De dood in Taormina heel belangrijk. Is de verteller wel betrouwbaar? Dat gold zeker niet voor Jörgen Hofmeester in Tirza. Ditmaal is de verteller de 26-jarige Zelda. Hoewel zij een jonge vrouw is en het verhaal in de eerste persoon enkelvoud is geschreven – iets wat Grunberg al een tijd niet had gedaan – is zij een typisch Grunberg-personage: slim, scherpzinnig en eloquent, maar ook geschonden en onthecht. Onnavolgbaar soms. Liefde en pijn liggen bij haar dicht tegen elkaar aan. ‘De helft van je leven ben je bezig je zinnen zo te formuleren dat je er andere mensen niet te veel pijn mee doet. Maar af en toe moet je ze een beetje pijn doen, anders vergeten ze dat je bestaat.’

Zelda is op jonge leeftijd door haar moeder verlaten. Die vertrok van de ene op de andere dag om ‘zichzelf te zoeken’. Zelda bleef alleen achter bij haar vader. Toen haar moeder weer was gevonden – die verliefd was geworden op een vrouw in Canada – reisde Zelda af en toe naar haar toe als ‘unaccompanied minor’. Overgedragen aan een moeder die haar in de steek had gelaten. Haar vader houdt van haar, maar ze komt er niet echt achter wie hij is. Wat hem drijft. Zelda is een eenzame ziel.

Dat de verhouding tussen ouders en kinderen constant onder spanning staat, is ook typisch Grunberg. In Moedervlekken en Bezette gebieden (voor mijn recensie kijk hier) staat de ingewikkelde verhouding tussen Kadoke, een psychiater, en zijn moeder centraal. Grunbergs moeder was zijn muze. Hij heeft haar talloze malen opgevoerd in zijn columns, reportages én zijn romans.

Hannelore Grünberg-Klein (1927-2015) was een grappige, krachtige en moeilijke vrouw. Als Joods meisje overleefde ze Auschwitz, maar verloor haar beide ouders. Als moeder kon zij haar zoon, die ze als een wonderkind beschouwde, nauwelijks loslaten. Als jongetje van een jaar of 6 had Arnon slaapproblemen, waarna zijn moeder elke nacht op een stretcher naast hem kwam slapen. Vanwege zijn slapeloosheid werd Arnon naar de psychiater gestuurd. Volgens Grunberg, die ik een paar weken geleden interviewde in Boekhandel Plukker in Schagen, zei de psychiater na het eerste consult: ‘Met het kind is niets aan de hand, laat de ouders maar komen.’

Volgens Yra van Dijk, de auteur van Afgrond zonder vangnet – Liefde en geweld in het werk van Arnon Grunberg (2019) moet dáár de basis van zijn oeuvre worden gezocht. In de getraumatiseerde verhouding tot de moeder en haar oorlogsverleden. Hoe moet je je verhouden tot de Holocaust? Of, zoals Van Dijk het formuleert: ‘Hoe kunnen we leven met het besef dat de barbarij deel uitmaakt van wat wij als beschaving opvatten, ook in ons eigen heden?’

Dat Zelda verslag doet van haar jeugd, zorgt ervoor dat De dood in Taormina minder in de sfeer van Grunbergs laatste romans terechtkomt, maar juist in de sfeer van zijn vroegste romans Blauwe maandagen en Figuranten, waarin hij zijn eigen jeugd heeft beschreven. Zijn middelbare schooltijd – hij werd van het Vossius Gymnasium in Amsterdam gestuurd – de hunkering naar meisjes en zijn mislukte missie om acteur te worden.

Zelda leidt een roekeloos, onrustig bestaan. Ze stelt zich tot doel om de mannen om haar heen te redden, ‘de vroedvrouw van het verlangen’ te zijn. Als puber is ze ‘lokeend’ voor een jeugdbende. Als jonge vrouw werkt ze voor de flamboyante Rasmus, die de werkelijkheid op het toneel wil brengen in de opera ‘De engel van Aleppo’.

Nog zoiets: in de romans van Grunberg dringt het leed van de wereld altijd binnen. Je zou kunnen beweren dat hij een geëngageerde romanschrijver is, maar nooit op de manier van de politicus of pamflettist. Hij is niet alleen een realist, maar ook een absurdist. Zo bezorgt de onderneming van Rasmus, het rekruteren van gevluchte kinderen om in het operakoor te komen zingen, je een ongemakkelijk, schurend gevoel. Dat gevoel is DNA Arnon.

Via Rasmus leert Zelda Jona kennen, een beroemde, oudere acteur die een zwervend bestaan leidt. Grunberg is van jongs af aan gefascineerd door toneel. Hij neemt het spel ernstig. Jona geeft aan de lopende band eenmansvoorstellingen. Je weet nooit welke rol hij speelt. ‘Daar gaat het om, wat mensen kunnen zijn.’

In een interview met Twan Huys in Buitenhof vertelde Grunberg dat hij bij het schetsen van Jona’s portret aan Pierre Bokma heeft gedacht. Hij kent de acteur al uit de tijd dat hij zelf nog droomde van een toekomst bij het theater. Bokma komt veelvuldig voor in Aan nederlagen geen gebrek – Brieven en documenten 1988-1994. Grunberg beschouwt Bokma als een inspiratiebron. Een man die het spel tot kunst heeft verheven.

Zelda wil Jona te redden, de zwerver een huis te bieden. Hun dialogen leveren prachtige, tragikomische scènes op. Vooral ook omdat je je afvraagt waarom ze zich nu ‘eigenlijk’ zo tot elkaar voelen aangetrokken. Liefde mag het niet heten, ‘waar wij zijn is de liefde niet, daarom kan niets tussen ons komen’. Maar wat is het dan wél?

Naast de relatie met Jona begint Zelda een verhouding met de begeerlijke maar onpeilbare Zweedse jongen Per, de ‘cowboy zonder cowboyhoed’. Als Jona ontdekt wat er speelt, wil hij Per ook ontmoeten. Daartoe reizen ze af naar het Siciliaanse kustplaatsje Taormina, waar ze met z’n drieën een kamer boeken in hotel Altro Paradiso. Daar ontwikkelt zich een driehoeksverhouding, die in alle opzichten ontspoort. Daar komt de barbarij de beschaving binnen.

Let op, spoiler! Voor wie niets wil weten over de plot, moet deze alinea overslaan. Grunberg vertelde aan Gijs Groenteman in Kunststof op NPO Radio 1 dat het idee voor zijn roman is ontstaan in Taormina. Grunberg was daar met zijn toenmalige vriendin – die in zijn laatste essaybundel, Slachters en psychiaters, wordt beschreven én zelf aan het woord komt over het einde van hun relatie – en haar minnaar, die tegen hem zei: ‘Zullen we de bitch verdrinken?’ Grunberg schrok niet alleen van die opmerking, maar vooral ook van zijn eigen reactie. Hij deed niets.

Ik benieuwd wat de leden van de Volkskrant Leesclub van de heftige én subtiele plot van De dood in Taormina vinden. En van mijn eerste, voorzichtige pogingen om een aantal elementen van DNA Arnon te ontrafelen.