Arnon Grunberg
De Morgen,
2021-08-29
2021-08-29, De Morgen

De dood in Taormina’: Arnon Grunberg is terug met onweerstaanbare personages


Dries Muus

Hij is natuurlijk nooit weggeweest, Arnon Grunberg. De dood in Taormina, zijn zestiende roman, verschijnt nog geen twee jaar na Bezette gebieden. Toch is zijn nieuwste roman een terugkeer.

Qua toon, personages en anarchistische levenslust gaat Grunberg terug naar de eerste periode van zijn schrijverschap, toen hij schreef over losgeslagen artistieke types, geboren non-comformisten en dwangmatige vluchters; over gekmakende affaires en relaties, champagne in hotelbars, oplichters en hoeren. Over zelfdestructie en leven als een spel waarin de inzet elke ronde weer werd opgevoerd, totdat alle deelnemers zich er wel aan moesten overgeven.

Na die eerste periode volgde een reeks romans over mannen die hun angsten trachtten te bezweren met werk en conformisme. Licht wereldvreemde vakidioten, voor wie plichtsbesef zwaarder woog dan levenslust, en voor wie er geen groter genot leek te bestaan dan een geslaagde werkdag. Ook die hoofdpersonen raakten vroeg of laat in de ban van gevaarlijke verlangens. Hun gevechten waren vaak aangrijpend. Maar de heimwee naar de vroege Grunberg, naar die aanstekelijke mengeling van romantiek en nihilisme, verdween nooit helemaal.

De dood in Taormina heft die heimwee al vanaf de eerste pagina op. Aan het woord is een jonge vrouw, Zelda, van midden in de twintig. Ze blikt terug op, nu ja, op wat eigenlijk? Dat lijkt ze zelf ook nauwelijks te weten. Haar verhaal gaat in elk geval “over Jona en mij, over een lokeend met een mes, en Rasmus en Aleppo en een cowboy zonder cowboyhoed die flirtte met de gevangenis”.

Het is onmogelijk om na die raadselachtige opening niet geprikkeld te zijn. In de driehonderd pagina’s die daarop volgen lost Grunberg alle raadsels op. Zelda’s monoloog lijkt aanvankelijk een terugblik op een ontheemde maar niet per se ongelukkige jeugd, doorgebracht in een slaperig stadje aan zee, afgewisseld met episoden in China en Toronto.

In het tweede van de vijf delen verandert de licht absurdistische coming-of-ageschets langzaam in een verslag van een krankzinnige relatie. Zelda raakt gefascineerd door Jona, een veel oudere, succesvolle acteur. Veel is onduidelijk over Jona, of bizar: hij verklaart dat hij zijn moeders ex-minnaar is, dat hij uit zijn eigen huis is verdreven en sindsdien leeft als een “dakloze van het welgestelde soort”. Hij reist bij voorkeur per taxi en zegt al sinds zijn vijftiende aan slapeloosheid te lijden “die ik alleen met bepaalde rode wijn heb weten te bestrijden, ik zal je de druivensoort besparen, mensen praten hoe dan ook te veel over druiven met die quasi-expertise die je elke levenslust ontneemt”.

Zelda en Jona zijn allebei volstrekt onweerstaanbaar. Hun verwantschap is invoelbaar van begin tot eind, zowel het wederzijdse begrip als het chronische restje onbegrip, zowel de nabijheid als de pijnlijke afstand en zowel de krachtige bevestiging als de knagende twijfel.

Sommige schrijvers weten hun personages in één of twee zinnen tot leven te brengen. Grunberg gaat een stap verder: hij laat je in één of twee zinnen van hen houden, hoe onmogelijk ze vaak ook zijn.

Hij combineert die onvergetelijke personages met een schijnbaar onnadrukkelijke plot, waarvan je pas in het slot beseft hoe slim hij in elkaar zit, verrassend en totaal vanzelfsprekend tegelijk, speels en sterk doordacht.