Arnon Grunberg
De Standaard,
2001-05-03
2001-05-03, De Standaard

Lof der menselijkheid


Marc Hooghe

We kunnen het zelf allemaal niet helpen, is de boodschap die Arnon Grunberg verkondigt in zijn remake van Erasmus' Lof de zotheid. Als advocaat pleit hij verzachtende omstandigheden voor onze menselijke gebreken. Rotterdam is dit jaar culturele hoofdstad van Europa, een eer die toch enige problemen schept voor deze havenstad. Stedenbouwkundigen en architecten mogen dan dwepen met de manier waarop de stad na de Tweede Wereldoorlog, als je door de Rotterdamse straten dwaalt, word je niet echt overdonderd door het culturele erfgoed van de Maasstad: de rol van Rotterdam in de vaart der volkeren is vooral van mercantiele aard geweest. Er is gelukkig ,,n lichtpuntje: in 1476 werd Desiderius Erasmus in de stad geboren. Dat de jonge Erasmus Rotterdam verliet om er nooit ofte nimmer nog een stap terug te zetten, mag de pret niet bederven: Rotterdam-2001 staat voor een flink stuk in het teken van het werk van deze filosoof. Zo verschijnt er een nieuwe vertaling van zijn meest bekende werk, Lof der zotheid, en de jonge romancier Arnon Grunberg waagt zich zelfs aan een moderne versie van de Lof der zotheid. Grunberg is daarbij nog een stuk ambitieuzer dan Erasmus: terwijl die het hield bij een ironische lofrede op de menselijke lichtzinnigheid, laat Grunberg meteen alle ondeugden van de mens de revue passeren. Over die ondeugden werd in het verleden veel te laatdunkend gedaan, zo stelt hij: "Het wordt tijd om eens iets moois over de mens te verkondigen." Grunberg meet zich de rol aan van een advocaat, die probeert zijn cli%nt, de mens, vrij te pleiten van alle beschuldigingen die in de loop der geschiedenis tegen hem geuit werden. Hij doet dat als een volleerd pleiter: hij ontkent de feiten niet. Grunberg geeft volmondig toe dat er in de loop van de menselijke geschiedenis heel wat domheden en wreedheden zijn aan te wijzen. Alleen pleit hij verzachtende omstandigheden, en stelt hij zich de vraag of het wel juist is om de mens voor al deze wandaden verantwoordelijk te stellen. Tenslotte zijn we niet meer dan een marionet, overgeleverd aan de wisselvalligheden van het lot. De moraalridders vergissen zich, zo stelt Grunberg: uit het kromhout waaruit de mens is gesneden, kan nooit een rechtvaardige wereld groeien. In plaats van voortdurend te jammeren over het feit dat we die hoge morele normen niet halen, kunnen we ons beter verzoenen met wat er is, stelt hij met enig gevoel voor provocatie. Grunberg laat zich meeslepen door zijn pleidooi, waardoor zijn teksten afglijden naar een esthetiseren van het boosaardige. Daarbij worden de clichäs niet geschuwd: het verheerlijken van het geluid van het guillotinemes, de lichtjes naar pedofilie zwemende lofzangen op de schoonheid van jonge meisjes "in dat overheerlijke gebied tussen kind en volwassene", we hebben het allemaal wel eens eerder gehoord. Grunberg bezondigt zich hier aan een streven naar ,pater les bourgeois, alhoewel moet gezegd worden dat hij dat met een spitse taalvirtuositeit doet: "Ik erken slechts drie soorten warmte: die van de open haard en de centrale verwarming, die van het lichaam, en die van billen die bewerkt zijn met een stuk hout." Maar Advocaat Grunberg gebruikt zijn orgastische woordenvloed vooral als een dekmantel om te verbergen dat hij zijn huiswerk niet heeft gedaan: zijn pleidooi zou aan kracht winnen als hij ook wat feiten bij elkaar had gesprokkeld om zijn stelling te staven. Retoriek is mooi, maar er is niets zo overtuigend als de werkelijkheid. De enorme aandacht die dit boek vooral in Nederland krijgt, heeft ten dele te maken met het mediagenieke karakter van de auteur, maar Grunberg legt ook de vinger op een heel specifieke evolutie binnen onze samenleving. Zijn stelling is dat we al die hoogstaande morele normen maar eens moeten relativeren, de mens is in werkelijkheid "maar" een mens en bovendien valt er in bordelen meer plezier te beleven dan in bibliotheken. Het idee dat we niet te veel belang moeten hechten aan morele normen vinden we terug in alle Big Brother-programma's die momenteel over ons worden uitgestort. De achterliggende gedachte is telkens dat beschaving maar een dun laagje vernis is, en dat de "ware", authentieke mens naar boven komt zodra we een aantal proefpersonen in een extreme situatie plaatsen. We zouden natuurlijk ook het omgekeerde standpunt kunnen huldigen: juist omdat beschaving zo'n dun laagje vernis is, moeten we er uiterst zuinig mee omspringen. Ook de Mona Lisa is niet meer dan een dun laagje verf op wat lelijke oude planken, en daar vinden we het wel de moeite dat laagje in stand te houden. Het verhaal van Grunberg is wat te gemakkelijk: door de schuld af te schuiven op de "Grote Marionettenspeler", gaat de mens zelf vrijuit. Meester Grunberg bespeelt hier een oud theologisch thema: als de schepper echt een rechtvaardiger wereld had gewenst, dan had hij de mens wat beter van poten en oren moeten voorzien. Dat we begiftigd zijn met een vrije wil, zet immers de poort open voor een wereld van wreedheid en dwaasheid. Grunberg ontkent dan ook consequent dat we de mens moeten blameren voor alle kwaad. Op een bepaald moment heeft hij het zelfs over het feit dat mensen nu eenmaal soms verblind worden door hun hormonen en dan meteen tot levenslang veroordeeld worden. Bij mijn weten heeft iedereen hormonen, alleen zijn er sommigen die zich (desondanks?) fatsoenlijk gedragen terwijl anderen dat niet doen. Je kunt ook niet blijven de verantwoordelijkheid afschuiven op externe factoren; ondanks alle verzachtende omstandigheden blijven mensen zelf verantwoordelijk voor hun daden en gebreken. Je zou kunnen stellen dat Grunberg in zijn opzet geslaagd is: net zoals Erasmus bijna vijfhonderd jaar geleden houdt hij de samenleving een lachspiegel voor, en ondanks de vertekening zien we toch nog altijd de gelijkenis, en die is niet altijd vleiend. Maar als je de reacties van de Nederlandse kranten op dit boek bekijkt, valt het op dat de recensenten wat ongemakkelijk heen en weer schuiven: meent hij het nu of meent hij het niet? Aangezien we uit seksuologisch onderzoek weten dat mensen zelden tegelijk necrofiel, pedofiel en sadistisch zijn, kunnen we er in elk geval van uitgaan dat we het pleidooi van Grunberg met een flinke korrel zout mogen lezen. Toch is de vraag of Grunberg het nu meent of niet compleet naast de kwestie. Meende Erasmus zijn Lof der zotheid? Ja en nee, natuurlijk, het hangt er van af hoe je het leest. Ook dit boek zie ik vooral als een apologie van de menselijke zwakheden. Ondanks alle gebreken valt het nog mee met de mens, en dus ook met ieder van ons. Toch kan ik Grunberg niet volgen als hij uit de vaststelling dat mensen zich ook laten leiden door primaire driften, de conclusie trekt dat je al die hooggestemde normen flink moet relativeren. Normen zijn voor hem het terrein van "schooljuffrouwen en azijnpissers" en je moet de gewone, levenslustige mens daarmee niet te hardnekkig om de oren zeuren: de mens zit nu eenmaal zo niet in elkaar. Dat is een manier van denken die je tegenwoordig vaker hoort: blijkbaar zijn we niet meer in staat het Sein en het Sollen van elkaar te onderscheiden. Zo zijn er politici die doodleuk beweren dat er nu eenmaal drugs worden gebruikt en dat je dus maar beter de wet kunt aanpassen aan de realiteit. Op dezelfde manier zou je kunnen stellen dat er nu eenmaal dronken wordt gereden, dat er belastingen worden ontdoken, en dat je de wet dan maar moet aanpassen aan de realiteit. In feite geeft men hier blijk van een volslagen miskenning van de sociologische functie van normen: een wet is pas een goede wet als hij af en toe overtreden wordt. Het heeft geen enkele zin een wet te stemmen waarin staat dat mensen moeten eten als ze honger hebben, dat doen we vanzelf al. Het heeft wel zin om moord te verbieden, of lijkschennis, hoe fraai Grunberg ook de geneugten van de necrofilie beschrijft. Juist omdat sommigen af en toe de neiging vertonen iemand te willen vermoorden, is het noodzakelijker daartegen een wet te maken. Je kan Grunberg volgen in zijn pleidooi voor begrip voor de crime passionel, maar als we dat zouden toestaan, zou de wereld een stuk onveiliger worden. Je kan pleiten voor mildheid bij de toepassing van regels, maar het is verstandig de normen zelf behoorlijk streng te houden.