Arnon Grunberg
Het Financieele Dagblad,
2001-05-05
2001-05-05, Het Financieele Dagblad

Veins liefde, speel verliefdheid


Mirjam van Hengel

Erasmus' Lof der Zotheid is zo'n boek dat bedoeld was als een geintje tussendoor maar dat onverhoopt uitgroeide tot een klassieker uit de wereldliteratuur. Erasmus wilde zijn vriend en collega-humanist Thomas More amuseren, wat resulteerde in een ironisch boekje over de dwaasheid. Wie zorgt ervoor dat mensen van elkaar Houden? De Zotheid, want die maakt mensen blind voor de gebreken van hun dierbaren. Wie veroorzaakt oorlogen? De Zotheid, want oorlog is nergens goed voor. In de Lof der Zotheid kwam gaandeweg echter ook veel terecht van wat Erasmus ,cht belang inboezemde. De watervlugge ironie en het speelse karakter van het boek verhullen dan ook allerminst dat het de schrijver ernst is, zeker als het gaat om religieuze zaken die hem - zelf theoloog en priester - erg aan het hart gingen. Erasmus' rede kan zeker niet alleen opgevat worden als alleen maar ironisch spel waarbij de lof vooral spot inhoudt. Onder de baldadigheid, onder de grappen en grollen, schemert Erasmus' moraal van oprechtheid en zuiverheid. Oprechtheid en zuiverheid zijn niet bepaald eigenschappen die van toepassing zijn op Arnon Grunberg. Integendeel: geen boek, column, essay of artikel van deze schrijver dat geen pleidooi is voor de pose, het liegen, misleiding, bedrog en het spelen van een rol. Zijn romans - Blauwe maandagen, Figuranten en Fantoompijn - zijn alledrie geschreven vanuit het perspectief van een sociaal onvermogende figuur die moeizaam in de weer is met relaties. Iemand die door niemand gekend wordt; iemand wiens leven, zoals het heet in Fantoompijn, valt onder de categorie 'gelogen intimiteit'. Aangezien literatuur bestaat bij de gratie van het doen alsof, is Grunberg als geen ander thuis in zijn stiel. De mens achter de boeken blijft daarbij even ongrijpbaar als zijn personages - oprecht is deze schrijver slechts in het veinzen. Ernst Dat in Grunbergs zojuist verschenen boek De Mensheid zij geprezen; Lof der Zotheid 2001 onder de ironie net zoveel ernst verborgen is als bij Erasmus, zou daarom geen toepasselijke formulering zijn. Ernst is niet bepaald een van de categorie%n waarin Grunberg denkt. Toch is het hem wel degelijk 'ernst' in zijn boek, in die zin dat alles wat er staat verwijst naar wat hij eerder schreef. Behalve als komische lofrede en als parodie op de parodie van Erasmus is De Mensheid zij geprezen daarom te lezen als sleutel tot zijn eigen werk. Waar bij Erasmus de Zotheid het opneemt voor zichzelf, zingt bij Grunberg een mens een loflied op de mens. Deze ene mens is het erom te doen zijn 'cliënt' te verdedigen tegen de beschuldigingen van 'de azijnpissers, de halfbakken intellectuelen, de verwarde filosofen en de geperverteerde romanschrijvers'. Alle lieden, kortom, die in de loop der eeuwen met hun werken iets beweerd hebben over het verschijnsel mens en die door hem 'getuigen' worden genoemd: Aristoteles, Kierkegaard, Max Frisch, Nabokov, Cioran, Stanley Kubric, Francis Coppola. Volgens de verdediger hebben zij vooral het kwaad in de mens willen zien, waardoor de schoonheid, het lieflijke, zachtaardige en kostbare onderbelicht zijn gebleven. Hij zal daar verandering in gaan brengen, 'ik haal de mens uit het modderbad waarin de getuigen hem hebben ondergedompeld'. Wie het werk van Grunberg een beetje kent, weet dat hij vanaf hier op zijn hoede moet zijn. Erg veel goeds heeft de nihilistische en hedonistische Grunberg zelf immers nooit te melden gehad over de mens - die doet maar wat, zin heeft het niet want naar oorzaken en doelen blijft het gissen, het enige dat de boel nog draaglijk maakt is het genot dat uit het hier en nu te slepen valt. De verdediger in De Mensheid zij geprezen jubelt evenmin erg geloofwaardig. Zijn voornaamste werktuig bij zijn karakterisering van de mens is de ironische omkering. Alle vreselijke kenmerken worden gepresenteerd als bijzonder, volgens het principe dat wie een loflied op de mens zingt vooral diens nietigheid en onbeduidendheid moet bejubelen, 'want dat is waarin hij werkelijk uitblinkt'. En als in de loop van het betoog steeds de begrippen haat, liefde, bedrog, wreedheid, begeerte en genot passeren, is het duidelijk dat de liefde hier de uitzondering is. Haat, bedrog en begeerte zijn wezenlijke menselijke eigenschappen, liefde daarentegen is een farce en bestaat voornamelijk uit gemakzucht, gewenning, angst en onverschilligheid. Ook de verliefdheid moet het ontgelden bij Grunberg: die komt voort uit niets dan projectie en zinsbegoocheling. Hoewel dat laatste natuurlijk een cliché is, is Grunbergs litanie ertegen schitterend en veelzeggend: 'Veins liefde, speel verliefdheid, val flauw als het moet, kniel in de modder en smeek, dreig met zelfmoord, laat koetsen voorrijden, snijd bruidstaarten aan, huur rode bussen en orkesten, verspeel je vermogen, hul de etalagepop van de onverschilligheid in het mooiste gewaad, overlaad met geschenken, doe een mislukte zelfmoordpoging, reis de wereld rond, ruk de haren uit uw hoofd van vertwijfeling, laat niets na, duelleer en verwond, voer oorlogen om uw geliefde, gijzel zelf, laat gijzelen en word gegijzeld, richt een spoor van vernielingen aan om uw geliefde te veroveren of te heroveren, maar word niet verliefd.' Net als Erasmus springt Grunberg in zijn boek met het grootste gemak van het ene onderwerp naar het andere, betrekt hij de lezer bij zijn verhaal door hem aan te spreken, anekdotes op te dissen en de draak te steken met alle mogelijke menselijke idioterieën. Stilistisch gebeurt dat in onvervalst Grunbergiaans, waarbij vooral de melig-absurde vergelijkingen weer in overvloed aanwezig zijn: 'zoals een pak chocoladekoekjes er niet om heeft gevraagd van de lopende band te rollen, zo heeft de mens ere niet om gevraagd geboren te worden'; 'een slachtoffer vraagt om een dader zoals een krop sla om azijn en olie'. Ook de talloze aforismen zijn herkenbaar en typisch Grunberg: 'begeerte is het perpetuum mobile van onze poppenkast'; 'waarheid is net een toverbal die om de drie seconden van kleur verandert'. Huismus Erasmus deed in zijn Lof der Zotheid een vrolijke poging de wereld een spiegel voor te houden. Onder de jas van vrolijkheid ging hij in op morele en godsdienstige kwesties die ook andere denkers van zijn tijd belang inboezemden. Grunberg spiegelt in De mensheid zij geprezen vooral zichzelf. Zoals hij de verdediger laat zeggen aan het begin van het boek: 'Omdat ik zelf mens ben en mijzelf langdurig heb bestudeerd, ken ik de mens door en door. Wie iets over de huismus wil weten, hoeft ook niet alle huismussen te bestuderen. Hij vangt een huismus en kijkt er een tijdje naar. Hij haalt het hart en de andere organen eruit, de ogen legt hij op een lepeltje, en na een tijdje kent hij de huismus.' Ondanks Grunbergs satirische schelmentoon moet deze opvatting over onderzoekingen naar een ander levend wezen hier wel degelijk ernstig worden opgevat. Ze lijkt precies te verwoorden welk spel Grunberg heeft willen spelen: dat waarbij hij zichzelf als maatstaf neemt voor de soort die hij portretteert. Want in dit boek is Grunbergs ironie een pleidooi voor de ironie uit zijn eigen werk, die geen middel is maar doel. Zijn cynisme reflecteert het cynisme van zijn personages; zijn moraal de moraal uit zijn eigen essays, columns en romans. En zijn steeds terugkerende idee over de mens als marionet in handen van een grote poppenspeler die door niemand wordt gekend, is terug te vinden in alles wat hij schrijft. In zijn weergave van de mens is Grunberg vernietigender dan Erasmus die zijn woordvoerder nog liet geloven in de vrije wil. Zijn inzet lijkt bovendien vrijblijvender, het lijkt hem, als altijd, vooral te gaan om het spel waarbij hij zelf aan het eind is weggeglipt, zijn lezers achterlatend met bewondering voor zijn stilistisch talent en verwarring over zijn kijk op de wereld. Toch is het precies dat laatste dat hij op scherp stelt in deze lofrede: zijn opvattingen over de werkelijkheid, de mens en de literatuur. De Mensheid zij geprezen is daarmee niet zozeer een boek over de mens in het algemeen, maar een boek over de mens - pardon: de schrijve Aron Grunberg.