Arnon Grunberg
de Volkskrant,
1997-04-18
1997-04-18, de Volkskrant

De troost van de slapstick


Arjan Peters

Schrijvers die essayeren over een bewonderd kunstenaar, leggen dikwijls tegelijk zichzelf uit. Twee jaar geleden schreef Arnon Grunberg in NRC Handelsblad een stuk over de grote acteur/regisseur Buster Keaton. 'Als je wilt laten zien wat het absurde is, kan je niet zonder een vorm van slapstick', merkte hij op, en: 'Er bestaat geen zoetere troost dan die van de slapstick.'

Regels die als motto boven zijn eigen werk kunnen staan. Als Grunberg in een paar zinnen een scene opbouwt en met zijn cartoonistenoog een raar poppetje neerzet dat naar een ander vreemdsoortig poppetje stapt, kun je er donder op zeggen dat hun ontmoeting uitloopt op gooi- en smijtwerk, en voor ons op huilen van het lachen.

Drie jaar geleden debuteerde Grunberg met Blauwe maandagen, dat overrompelend inzette, maar te lang was uitgesponnen. Hij liet zien al veel te kunnen op de korte baan. Het was dan ook geen verrassing dat hij op diverse plekken als columnist aan de slag kon.

In Blauwe maandagen heette de vertellende hoofdpersoon Arnon Grunberg, een dribbelende neuroot die in dribbelend neurotenproza verslag deed van zijn relatief korte, doch tumultueuze leven. Hij werd van school getrapt, droomde ervan acteur te worden en deed auditie op de toneelschool. Alles naar waarheid opgebiecht, als we Grunbergs curriculum vitae (destijds door de uitgever doorgespeeld) mochten geloven. '1988: Doet auditie voor de toneelscholen van Maastricht en Amsterdam. Wordt op beide afgewezen, met het verzoek het ook niet meer te proberen.'

In Blauwe maandagen start de onooglijke Arnon op zijn 22ste een kansloze carriere als escort. Daar begint het verhaal te slepen, met als gevolg dat de opzienbarende roman toch onbevredigend eindigt.

Grunberg heeft zich verbeterd. Hij weet dat zijn neiging willekeurig welke situatie in rap tempo te laten ontaarden in slapstick, niet strookt met de lange adem die een romancier moet hebben. Daarom deelt hij zijn verhaal op in een groot aantal korte scenes. Hij plakt ze aan elkaar, in de verwachting dat de lezer zelf zijn pauzes inlast.

Figuranten heet het boek, en het gaat over de hoop van drie jonge mensen om deel te mogen nemen aan de wereld van toneel en film, met Hollywood als hoofddoel. Ewald Stanislas Krieg (18) vertelt hun hilarische verhaal. Zijn medespeler is Michael Eckstein (22), bijgenaamd Broccoli: een bevlogen opsteller van heilloze plannen. Met visitekaartjes en sigaren komt Broccoli een heel eind in de wereld, hoewel hij feitelijk leeft op kosten van zijn ouders. Hun lotgenote is de gevluchte Argentijnse Elvira Lopez (28), actrice van een halve film.

Net als in Blauwe maandagen schrijft Grunberg in noodtempo, misschien uit angst dat de lezer zich snel verveelt, zeker omdat wederom iets zijn personages op de hielen zit. Iets reusachtig gruwelijks, waarvan we in het hart van het boek, het derde hoofdstuk van vijftig pagina's groot, de zwaarte kunnen raden. Dan wordt duidelijk waarom Krieg en zijn vrienden gepreoccupeerd zijn met 'iets of iemand worden' en ze het liefst gedurende een beperkte periode een rol spelen, om dan weer op te breken. Hun leven is een seriele vermomming, en het ligt in die lijn dat Krieg zes jaar later in New York makelaar is geworden. Een handelaar in onroerend goed verkoopt service, en 'iemand die service verkoopt is een acteur'.

Als acteren betekent: stralen in de schone schijn, dan staat figureren gelijk aan vertoeven in de schaduw van die schijn. In Figuranten spelen de figuranten de hoofdrol. Zo'n gekanteld perspectief is geknipt voor een komedieschrijver, want de normale verhoudingen kloppen niet langer. Met verve ratelt Ewald over audities op de beide toneelscholen, screentests, artiestencafes, castingbureaus, filmproducenten en regisseurs. Overal loopt het drietal tegen getiktelingen aan, die de dolste capriolen van ze verlangen. Niet de figuranten zijn dwaas, maar de filmwereld zelf is knetter, lijkt de enig mogelijke conclusie, hoewel het stapeleffect van de serie sofs ook gerede twijfel doet rijzen aan de kwaliteiten van het trio.

Toch, hoe aardig deze belevenissen ook zijn, na meer dan honderd bladzijden ben je achter adem en bekruipt je de vrees dat Grunberg opnieuw niet heeft geweten wanneer en hoe te stoppen.

Maar opgelet! Als een paal boven water torent daar dat derde hoofdstuk, dat verdieping geeft aan wat voorafging en aan wat nog volgen zal, en dat tevens de verklaring levert waarom de joodse jongens niet 'zo willen eindigen als hun ouders'. Het heeft, net als in Blauwe maandagen, te maken met zeker onpeilbaar verdriet dat de ouders met zich meeslepen.

Het kan oorlogsleed zijn, de last van de traditie, de wetenschap de laatste overlevenden te zijn van een opgejaagd volk. Dit staat er allemaal niet met zoveel woorden. Grunberg is niet zo onverstandig als Marcel Moring in diens geforceerde mislukking In Babylon. Het wordt gesuggereerd, onder meer door vader Eckstein en zijn onmachtige maxime 'Als de families niet bij elkaar blijven, is alles verloren.' Grunberg kwakt de pijn niet op papier, noch geeft hij er een gezwollen draai aan. Hij blijft het in de troost van de slapstick zoeken, dit keer met blinkend resultaat.

Een superbe tragikomedie wordt opgevoerd als Broccoli's ouders onverwacht overkomen uit Zwitserland, ergens voor op de vlucht, en in paniek bezittingen meegraaien om weer ergens anders heen te vluchten. Even hoeven Ewald, Broccoli en Elvira nergens te auditeren; ze zijn al figuranten, in het krankzinnige stuk dat Werkelijkheid heet. Hoe onvergetelijk wordt de oude Eckstein getypeerd, als hij in een restaurant een dansje maakt met een dikke verlepte dame in een cocktailjurk. Hoe hartverscheurend is ma Eckstein ('Ze zullen ons nawijzen. Ze hebben ons altijd al nagewezen'), die met een bloempothoed op en een rode uitstaande paraplu bij haar man in de trein zit, geharnast om er weer vandoor te kunnen. 'Al pakken ze me op, het kan me niet schelen.'

De krijg van Krieg cum suis is: niet te worden zoals zij, geslagen en verward, maar proberen je afwijkingen en geerfde gebreken aan te wenden als je handelsmerk, zo niet je redding.

Alle stilistische eigenaardigheden waardoor Grunberg nu al makkelijk te herkennen is, werken nog beter dan in zijn debuut. De ongelijksoortige en daardoor absurde opsomming waar Figuranten mee opent. Of de gek makende herhaling van eenzelfde woord. Tegen alle stijlvoorschriften in begint hij rustig vijf opeenvolgende zinnen met 'ik'. Of hij schrijft: 'Het was een grote kelder met wel tienduizend blikjes. Ik had nog nooit zoveel blikjes bij elkaar gezien. Zelfs in de supermarkt waren niet zoveel blikjes.' Zo zie je de blikjesberg groeien. Hij is een meester in de anekdote van slechts een alineaatje, het uitvergroten van een onderdeel van iemands uiterlijk, of het zonder verbaasd commentaar noteren van een uit de lucht vallende opmerking: 'Plotseling pakte de ober een stoel en ging naast ons zitten. Vroeger was ik zwemleraar, zei hij. Meteen daarna stond hij weer op en hervatte zijn werkzaamheden.' Op deze manier wordt iedereen die in dit boek voorbijloopt, gepromoveerd tot edelfigurant. Terwijl figuranten normaliter pas dan geschikt zijn als wij ze niet merken en hun presentie later met moeite moeten reconstrueren - ze zijn de onderduikers van de film -, geeft Grunberg ze stuk voor stuk een schouderklop. Hij weet wat het is gesjochten te zijn.

In het resterende deel hervat het drietal zijn pogingen een voet aan de grond te krijgen in de acteerwereld. Broccoli draait het fortuin van pa Eckstein er ras door, Elvira wil een femme fatale spelen, maar is het voorlopig alleen maar, en Ewald begrijpt dat hij op eigen benen moet leren staan, wil zijn leven niet in grootse plannen verzanden. Hij zet schuchtere stappen op het schrijverspad, met een dichtbundel en een boekje over zijn ontmoetingen met de door hem aanbeden actrice Frederika Steinman: mooi, gekweld, onzeker, ijdel, openhartig, onbegrijpelijk. Echt een actrice.

Bang voor geruchten, dwarsboomt zij Ewalds opkomst als schrijver. Maar Arnon Grunberg, die naar het zich laat aanzien zijn eigen leven overdoet door het om te smelten in slapstickromans, verdient een vrije doorgang.