Arnon Grunberg
Vrij Nederland,
2000-04-17
2000-04-17, Vrij Nederland

Fantoompijn


Jeroen Vullings

Waarschijnlijk luidde de werktitel van Arnon Grunbergs derde roman: Illusie. In die halfpsychiatrische wereld vol zonderlingen, onbetamelijke obers, carpe diem-vierders, dromers, oplichters, fantasten en hoogst merkwaardig communicerende leden van de menselijke soort hangt alles van schijn aaneen. Men speelt toneel, doet alsof, verzint een verleden, liegt, houdt de illusie hoog tot in de details. De hoofdpersoon van het boek eet een fruitsalade, 'om tenminste de illusie te hebben dat hij iets aan zijn gezondheid doet'. De patiënten van een psychiater worden cliënten genoemd en ze krijgen zelfs een klein bedrag om naar het dagverblijf te komen, zodat de indruk wordt gewekt dat ze eigenlijk aan het werk zijn. 'De illusie is alles, en wat misschien nog belangrijker is, de illusie is te koop.'

Maar Grunbergs roman heet Fantoompijn en die prachtige titel heeft voor op 'Illusie' dat daarin een echo besloten ligt van de ontbrekende werkelijkheid waar de illusie voor staat. Zoals de pijn van het geamputeerde ledemaat nog voelbaar kan zijn, vormt de aard van een illusie een pijnlijk bewijs van een imperfecte, tekortschietende werkelijkheid. Wie de illusie dus niet als zelfbedrog ziet, heeft een probleem van psychische aard. De hoofdpersoon Robert G. Mehlman waant zich een belangrijk schrijver, maar zijn boeken zijn verramsjt, zijn uitgevers zijn z'n praatjes beu en tot overmaat van ramp krijgt hij pas in maart een uitnodiging voor de nieuwjaarsreceptie van de uitgeverij. Boze opzet, meent hij, door die uitnodiging een paar maanden later te versturen weten ze zeker dat hij niet zal komen. De wereld is tegen hem en de wereld ziet het verkeerd.

Grunbergs grote oversteek van Nederland naar New York, waar hij nu al een paar jaar woont en werkt, is niet zonder literair-intrinsieke gevolgen gebleven. Het populairste thema in de huidige Amerikaanse kwaliteitsliteratuur is: jezelf opnieuw uitvinden. Robert Mehlman wil dat ook, maar als eerste-generatie emigrant, afkomstig uit Nederland, gaat dat hem niet goed af. Zijn vader was, zo wil de mythe, een wereldberoemde tennisser. In werkelijkheid stond hij op nummer 268 van de wereldranglijst en heeft de tennisbond hem voor het leven geroyeerd toen hij een tegenstander in diens kuit beet.

Bij iedere tegenslag in zijn bestaan zou hij later zeggen: daar zit de tennisbond achter. Zijn moeder heeft Auschwitz overleefd en vertoont nogal wat excentrieke trekjes. Robert doorziet zijn situatie scherp: 'Ik geloofde dat ik toen al onbewust besefte wat ik pas veel later zo heb kunnen formuleren: er is maar één manier om met een mythe te concurreren, er is maar één manier om aan een mythe te ontsnappen, er is maar één manier om te voorkomen dat je voor altijd blijft figureren in de mythe van een ander - dat is zelf een mythe creëren, zelf een mythe worden.'

Het lijkt wel alsof Grunberg (1971) in Fantoompijn een pikant spel speelt met de beschreven levensfeiten in zijn debuutroman Blauwe maandagen: krankjorume, door de oorlog getraumatiseerde ouders, hoerenbezoek. Ook Mehlman wijdde zijn semi-autobiografische debuutroman aan die ouderlijke achtergrond. Het verrassende is dat Grunberg nog een ander personage introduceert: Roberts zoon Harpo. Die leidt de raamvertelling Fantoompijn in en uit, hij presenteert het middendeel: Roberts ongepubliceerde autobiografische roman Het Lege Vat en andere parels. Harpo's moeder zegt tegen hem: 'Jij lijkt zo verschrikkelijk op je vader.' Als hij zijn vaders manuscript gelezen heeft, denkt hij: 'Nog steeds weet ik niet of dat een compliment was of iets dat in de buurt komt van een vloek.' Hoe het ook zij, Fantoompijn is Harpo's Vatersuche: wat hij treft, is een zorgvuldig door Robert gecomponeerd zelfportret. Wat Harpo rest, is 'een ondeelbaar verdriet waarvoor geen juiste formuleringen zijn' - zoiets als fantoompijn.

Mogelijk klinkt dit alles nogal zwaar, maar dat is slechts één aspect van deze roman die tegelijk een familiegeschiedenis en een schrijversportret is. Fantoompijn lezen is eerst en vooral als het staande ledigen van een magnumfles champagne. De belletjes kringelen omhoog, alles is een feest, de contouren vervagen wat, zodat de essentie ondergesneeuwd dreigt te raken - zo leest het overrompelende verhaal.

Dat zijn proza een verstrooiende werking heeft, is oud nieuws. Maar niet eerder schreef hij zo'n de slappe lach-opwekkende roman als Fantoompijn. Rare meningen, curieuze observaties of ogenschijnlijk alledaagse situaties doen the trick: 'Maar een vlindercollectie leek me echt iets voor jonge vrouwen. Dood en toch romantisch.' Of: 'Voor ik wegging bukte ik me om het dikke jongetje in de kinderwagen gedag te zeggen. De moeder glimlachte naar me. Terecht natuurlijk, dikke jongetjes in kinderwagens zijn niet zo in trek.' Of: 'Ik had vier prijzen gewonnen. De laatste was drie jaar oud. Als ze gasten had, las mijn moeder hun de juryrapporten voor. Mooier dan wat ik ooit had geschreven vond mijn moeder de juryrapporten. De buurvrouw zei weleens: 'Maar die juryrapporten heb ik toch al gehoord.' 'Jawel,' zei mijn moeder, 'maar je kan niet alles in één keer onthouden.''

Personages maken midden in een gesprek de zonderlingste opmerkingen. 'Er was een tijd,' zegt een vrouw, 'dat ik dacht dat ik alleen maar lichaam was.' Antwoordt haar gesprekspartner: 'Maar toch wel met een hoofd erop?' Het lijkt af en toe wel alsof we in een vervreemdend toneelstuk zijn beland; vooral in bars ontspoort de boel. Opeens bemoeit een dwerg uit Zuid-Amerika zich met een gesprek. ''In Parijs,' zei hij in gebroken Engels, 'in Parijs, daar weten de mensen te leven. Zijn jullie weleens in Parijs geweest?'' Sowieso doen mensen de meest vreselijke mededelingen tegen Robert. Drinkt hij ergens een machiato, zegt de barman zomaar: 'Ik heb ook weleens over zelfmoord gedacht.'

Grunbergs handelsmerk is: debunking. Voortdurend ontkracht hij eerder gedane beweringen of stellige waarheden. Vaak in dezelfde alinea nog: 'Hoewel ze voorzover ik wist niet rookte, rook mijn toekomstige vrouw naar sigaretten en feesten. Het was een indringende lucht die om haar heen hing. Ik hield dat toen voor de geur van existentiële eenzaamheid. Die existentiële eenzaamheid is natuurlijk flauwekul, maar de geur ervan niet, die bestaat.' De illusie heeft maar tijdelijke kracht en is vaak een kwestie van retoriek: 'Een Fransman heeft eens tegen me gezegd, dat het enige wat een man wil, is een vrouw aan het lachen maken. Dat was toch mooi gezegd van die Fransman. Een leugen, maar een mooie, eentje die je leven een paar seconden optilde naar een hoger plan.' Maar die debunking vindt ook plaats in verhaalsituaties. Op een gegeven ogenblik zit Robert in een gehuurde limousine met een waterbed, teneinde indruk te maken op een potentiële minnares. Maar dan moet hij opeens naar de wc. De auto stopt bij een benzinestation, ze hollen door de regen naar binnen. Blijkt het toilet bezet. Er zit al heel lang iemand op het toilet, vertelt de cassière. Ze adviseert hem te wachten op de schoonmaakploeg van zeven uur, want die hebben een sleutel bij zich. Tegen zoveel realiteit is de roes niet bestand.

Met Robert Mehlman portretteert Grunberg een ingebeelde schrijver. Iedereen denkt dat hij aan zijn magnum opus werkt, maar het enige wat hij doet is brieven schrijven en zich als schrijver gedragen. Als zijn redacteur voorzichtig meldt dat bij het publiek 'het punt van verzadiging is bereikt' foetert hij: 'Luister, jij weet beter dan ik: boeken verkopen is oorlog. Ik zeg je: mijn boeken verkopen is nucleaire oorlog. Geef dat door aan de vertegenwoordigers.' Robert en zijn vrouw leven op het krediet van zes ongedekte creditcards. Hij maakt zich nergens druk om, al stapelen de schulden zich op. Of ze niet wat minder uit eten moeten, vraagt zijn vrouw. Hoezo, minder uit eten? roept hij. Het gaat uitstekend met de verkoop! In welke landen dan, informeert zijn vrouw. 'Korea,' zegt hij, 'de Koreanen begrijpen me.'

Schaamteloos ontleent hij ('producent van waanvoorstellingen') zijn materiaal aan de werkelijkheid. Sterker nog: materiaal en manipulatieve werkelijkheid vallen voor hem samen. Geen wonder dat de megalomane controlefreak Robert zich indirect met de verlosser vergelijkt. 'De euforie van de schrijver die manipuleert is waarschijnlijk nog kortstondiger dan die van de erotomaan. Zodra de gemanipuleerde zich overgeeft, bestuurbaar is geworden, en het onderscheid tussen mens en personage bijna volledig is weggevallen, houdt het op. Daarna komt niets meer. Daarna kan niets meer komen. Alleen nog maar een verhaal.' 'Het moment dat ik zelf begon te geloven in de zorgvuldig door mij geënsceneerde werkelijkheid, dat was het moment van de euforie. Het moment dat het verhaal dat je zelf hebt bedacht er met je vandoor gaat.' Robert leeft zijn verhaal en uiteindelijk is hij het verhaal: eerst de amoureuze avonturen, dan het succes als wereldberoemde schrijver van De Pools-joodse keuken in 69 recepten. Koken na Auschwitz, vervolgens de werdegang tot de waanzin erop volgt.

Waren Grunbergs eerdere romans Blauwe maandagen (1994) en Figuranten (1997) bijna oeverloos, in Fantoompijn heeft hij de vorm gevonden die hem het best past. Nog steeds wisselen de tragikomische, rond de burleske karakters gecentreerde slapstickscènes elkaar af. Ook de portee is vertrouwd: de viering van het leven zoals het in uiterste vorm mogelijk kan zijn. Maar door van zijn hoofdpersoon een schrijver te maken die van zijn absurde leven nog absurdere literatuur maakt, krijgen alle onweerstaanbare zijsprongen en bij-anekdotes hier een vanzelfsprekende plaats.