Arnon Grunberg
De Morgen,
2000-04-19
2000-04-19, De Morgen

"Zolang je de schijn hooghoudt, ben je normaal"


Jeroen de Preter

De antihelden uit de romans van Arnon Grunberg doen allemaal alsof ze echte helden zijn. Die waan is hun enige houvast. Hoe dieper ze vallen, hoe meer ze de schijn hooghouden. Robert G. Mehlman, het hoofdpersonage van Fantoompijn, waant zich een belangrijk schrijver. In werkelijkheid dankt hij zijn roem aan een kookboek: De Pools-joodse keuken in 69 recepten. Koken na Auschwitz. Net als de eenzame branieschopper uit Blauwe maandagen (1994) en de megalomane Titaantjes uit Figuranten (1997) is Mehlman 'een producent van waanvoorstellingen'. 'Om te voelen zonder echt iets te hoeven voelen, om net genoeg te voelen, maar niet zoveel dat het pijnlijk wordt.' Een gesprek over Fantoompijn, het pijnlijkste, en misschien daarom wel geestigste boek van Arnon Grunberg tot nu toe. Arnon Grunberg (1971) houdt niet zo van interviews. Hij communiceert liever per e-mail. "Het medium e-mail," zegt hij, "leent zich bij uitstek tot liegen." Tegen betaling staat Grunbergs fragmenten uit zijn elektronische correspondentie af. Iedereen mag meelezen. "De lezer mag beslissen of wat ik schrijf waar is of niet. Een kleine mystificatie is natuurlijk nooit weg," voegt hij er met een even minzame als schalkse glimlach aan toe. Wie parallellen wil vinden tussen Arnon Grunberg en het personage Robert G. Mehlman hoeft niet lang te zoeken. De pathologische jokkebrok Mehlman is, behalve een hartstochtelijk briefschrijver, de auteur van het ongepubliceerde manuscript Het Lege Vat en andere parels, zijn opgesmukte levensverhaal dat, op een korte in- en uitleiding van zijn zoon Harpo na, samenvalt met de roman Fantoompijn. Mehlmans mystificatiezucht kwam niet zomaar uit de lucht vallen. Hij groeide op met de mythe dat zijn vader een toptennisser was. Caissières van warenhuizen kregen te horen dat hij "die beroemde tennisspeler uit de jaren dertig" was. Zijn weduwe liet op haar voordeur een bord aanbrengen: HIER HEEFT DE BEROEMDE TENNISSPELER ARON MEHLMAN GEWOOND. Daaronder het bordje: VOETEN VEGEN. In werkelijkheid schopte Aron Mehlman het nooit verder dan de 268ste plaats op de wereldranglijst. Aan zijn carrière kwam een abrupt einde toen hij een sterkere tegenstrever in de kuit beet. De tennisbond legde hem een levenslange schorsing op. "Als hem nadien iets slechts overkwam riep hij altijd: 'Ha, daar zal de tennisbond wel achter zitten.'" Wat Robert G. Mehlman over zijn vader schrijft, geldt uiteindelijk zowel de vader als de zoon: "er is maar één manier om te voorkomen dat je voor altijd blijft figureren in de mythe van een ander - dat is zelf een mythe creëren, zelf een mythe worden." Daarom schrijft Mehlman boeken. Schrijven noemt hij "een vorm van kannibalisme". De achteraan in Fantoompijn opgenomen 'Bibliografie Robert G. Mehlman' vermeldt, behalve '268 op de wereldranglijst, roman (niet meer leverbaar) en 'Ik houd van mannen met een vrouwenstem, verhalen en kritische beschouwingen (uit de handel genomen)', ook de correspondentie met zijn zoon, getiteld 'Brieven aan Harpo, brieven (niet meer leverbaar)'. Het praten bevalt Mehlman minder goed. Hij is dol op krasloten: "mensen die krassen spreken niet". "Goeie gesprekken," schrijft hij elders, zijn gelijk te stellen met "een verhoor". Dat laatste gaat ook op voor een goed interview, vindt Arnon Grunberg. "Al moet jij natuurlijk wel doen alsof dit geen verhoor is. Zodat het op een goed gesprek gaat lijken. We moeten doen alsof we vrienden zijn." Het leven van Robert G. Mehlman is één grote leugen. Zijn drie vrouwen zijn uitgever, zijn schuldeisers, zichzelf, eenieder draait hij een rad voor de ogen. Ook Grunberg kent de bekoring van de leugen. "Liegen is natuurlijk heel verleidelijk. Het houdt mensen op afstand. Het geeft je de mogelijkheid illusies te creëren, te ontsnappen aan dingen, een beeld van jezelf op te hangen dat niet noodzakelijkerwijs overeen komt met de werkelijkheid. Het geeft je ook de mogelijkheid om veel levens tegelijk te leven. In leugens zit bovendien vaak meer waarheid dan in zogenaamde eerlijkheid. Als je een gedeelte van jezelf uitvergroot, vertel je soms juistere dingen dan als je eerlijk bent." Het belang van de illusie wordt in Fantoompijn verduidelijkt met een soort parabel over een psychiatrische patiënt, een "cliënt" van Mehlmans vrouw. Hij praatte twintig jaar tegen een muur in de veronderstelling dat de geheime dienst hem kon verstaan. Na een langdurige therapie komt hij er achter dat hij twintig jaar voor niets tegen een muur had gepraat. "Deze eigenschap was te veel voor hem en hij stortte zich in een liftschacht." Grunberg vindt het "niet per definitie slecht" om bepaalde waanideeën mee te nemen in het graf. "Illusoir geluk is ook geluk. Als je in de illusie gelooft, wordt de illusie in zekere zin echt. Het wordt nog makkelijker om in een illusie te geloven als je iemand kan vinden die ze ook even wil geloven. Ik vraag me vaak af of wat je zelf creëert, ensceneert, in het leven roept, per definitie onbestaande is. Wanneer gaat een illusie over in iets echts? Daar gaat Fantoompijn over." Robert Mehlman maakt zijn positie aanschouwelijk met een treffend beeld. "Ik was in een boom geklommen en nu durfde ik er niet meer uit. (...) Om hulp roepen leek me ongepast. Daarom deed ik maar alsof ik niets liever wilde dan in die boom zitten, alsof dat mijn levensvervulling was." "Die boom is natuurlijk een comfortabele positie," verduidelijkt Grunberg. "Je zit hoog, je zit boven de mensen, de mensen zien je niet, jij kunt de mensen wel zien. Maar het is ook een heel eenzame positie. Wanneer je aandacht van de mensen wilt krijgen, moet je roepen. Je moet iets doen, iets naar beneden gooien. Er is natuurlijk ook de angst om te vallen. Mijn personages ensceneren zichzelf omdat ze bang zijn. Het is een griezelig idee dat je geleefd wordt, dat er chaos heerst, dat jij geen invloed hebt op wat er met je gebeurt. Ensceneren is illusies scheppen die de werkelijkheid mooier maken. Daar is op zich niets mis mee.


Zoals er niets mis mee is als je bij een feest slingers ophangt. Dat kan heel mooi zijn. Maar als het daarbij blijft, als je door die slingers de muur niet meer ziet, dan wordt het gevaarlijk. Aan het eind van de roman slaan Mehlmans stoppen door. Op een strand in Italië bedreigt hij de badgasten met een mes. Hij wordt neergeschoten door de carabinieri. "Het grappige is dat hij ook dan nog doet alsof. Hij loopt rond met een mes, maar hij steekt niet echt. Je kan het een geënsceneerde zelfmoord noemen." Stelt Grunberg zich niet aan dezelfde gevaren bloot als zijn personage? Heeft hij Fantoompijn ook niet geschreven als een vermaning aan zijn eigen adres? "Je kunt het boek lezen als een soort uitwerking van de vraag wat er zou kunnen gebeuren als je op een bepaalde manier doorgaat. Ik betrap mezelf er weleens op dat ik praat over de werkelijkheid, maar in mijn achterhoofd al bezig ben met een verhaal. Uiteindelijk wordt Mehlman het slachtoffer van z'n eigen mystificatie. Hij is begonnen als de buikspreker die de marionet bestuurt, maar op den duur is hij zelf de marionet geworden. Het maakt hem tot een tragisch, en volgens mij heel sterk personage. De meeste personages zijn veel ondubbelzinniger: iemand wil iets, krijgt het, of krijgt het niet. Mehlman wil twee dingen tegelijk: hij wil bij iemand zijn en niet bij iemand zijn, hij wil serieus genomen worden als schrijver en zijn schulden afbetalen, hij wil leven en tegelijkertijd niet bestaan." De meeste van Grunbergs personages zijn op z'n zachts gezegd zonderlingen. Heeft hij een zwak voor gekken, of is hij ervan overtuigd dat iedereen gek is? "Je kunt je inderdaad afvragen of er wel veel normale mensen zijn. De meeste mensen die ik tegenkom lijken in het begin wel normaal, maar na verloop van tijd stuit je toch altijd op iets raars, iets geks, iets zieks. Ik vraag me ook weleens af of normale mensen wel zo interessant zijn. Een lichte vorm van abnormaliteit is sowieso interessanter om over te schrijven, over te lezen, naar te kijken. Mijn personages zijn misschien wel wat raar, maar zo denk ik niet over ze na. Misschien is mijn definitie van normaal in de loop der tijden wat breder geworden. Echt abnormaal ben je volgens mij pas als je niet meer kan functioneren. Zolang je de schijn hooghoudt, ben je normaal. Als je gaat kwijlen, jezelf niet meer verschoont, mensen zonder reden aanvalt, dan is er iets mis." Mehlmans vrouw prent hem meer dan eens in dat het leven geen boek is. Hij weigert dat echter te accepteren: "Ik vond dat het leven wel een boek was, een slecht boek misschien, een saai boek, een detective waar je al op bladzijde tien weet wie het gedaan heeft, maar toch een boek." Die uitspraak schrijft Grunberg liever op het conto van zijn personage. "Ik weet niet of dat zo is. Ik denk wel dat er allerhande beroepsdeformaties kunnen gaan optreden. Het is natuurlijk verleidelijk om te denken dat het leven bestaat omdat er over geschreven moet worden. Je komt gauw tot de conclusie dat het leven niets is. Met een boek kan je er nog iets van maken." Zijn absurde, uiteindelijk sadistische universum doet weleens denken aan dat van Willem Frederik Hermans, een schrijver die op Grunberg grote indruk heeft gemaakt. Beide schrijvers zijn ook niet bepaald aardig voor hun personages. "Een schrijver moet tot het uiterste gaan. Hij moet een beetje kwaadaardig zijn. Dat kan het verhaal alleen maar ten goede komen. Een schrijver mag ook geen medelijden hebben met zijn personages. Een beetje mededogen mag er wel zijn, maar niet te veel. Als een schrijver alleen maar lieve konijntjes en marmotjes opvoert, ga ik niet verderlezen." Hoe zwart zijn wereldbeeld ook is, een nihilist zou hij zichzelf nooit noemen. "Als je een nihilist bent, verdoe je je tijd niet met het schrijven van romans. Satre? Misschien heeft hij zich wel voorgedaan als een nihilist. Dat zou heel slim zijn. De echte nihilist zit volgens mij op een kantoor. Die heeft een goedbetaalde, maar nutteloze baan. In vergelijking met iemand die een hele dag met paperclipjes schuift ben ik een romantische dwaas. Soms twijfel ik weleens aan de kracht van het woord. Soms kom je tot de conclusie dat woorden machteloos staan tegenover de werkelijkheid. Op andere momenten geloof je er weer heel erg in. Schrijven betekent veel voor me, maar ik kan het wel twee weken laten. Ik vind het goed om ook andere dingen te doen. Iemand vroeg me eens of ik het me kon voorstellen om een half jaar in een isoleercel aan een gedicht te werken. Misschien is het wel een goed idee om mij in een isoleercel te stoppen, maar voor een schrijver is het verstandiger om dat net niet te doen. Hij moet naar buiten, de straat op. Daar bevindt zich het materiaal. Hoe mooi een roman of een film ook is, het is een tweedehands impuls. Het is ook zo makkelijk een boek vol te stoppen met verwijzingen naar allerlei andere schrijvers. Ik vind het veel knapper om veel gelezen te hebben en een boek te schrijven waarin je dat niet voelt. Wat niet wil zeggen dat schrijvers niet moeten lezen. Lezen is de beste manier om te leren schrijven." Lezen is Grunberg altijd blijven doen. Zijn voorbeelden heten Toergenjev, Babel en Flaubert. "Geen kwaad woord over Madame Bovary." De dag begint hij met de krant. "Uit nieuwsgierigheid." Aan het vergaren van kennis hecht hij veel belang. "Het stoort mij als mensen geen enkele moeite doen om kennis te vergaren. Als ze lang tevreden zijn met illusies waarvan je weet dat ze makkelijk door te prikken zijn. In kwaadaardige buien kan ik mensen daarvoor minachten. Het idee dat je iets niet hoeft te weten, vind ik per definitie kortzichtig. Je weet bovendien nooit of je die kennis nooit zult kunnen toepassen. Sommige mensen veranderen niet meer, ze zijn af. Ze laten alleen nog maar toe wat in hun zelfbeeld past. Wat daarbuiten valt, wijzen ze af, minachten ze, verwerpen ze. Uit angst natuurlijk. Ik zeg niet dat ik nooit kortzichtig ben. Ik minacht mezelf ook weleens. Alles wat er bestaat aan onhebbelijkheden is ook op mij van toepassing. Ik hoop alleen dat ik me er wel bewust van ben. Het is niet zo dat ik zeg: dit hoef ik niet te weten.


Ik ben niet trots op mijn onwetendheid. Die houding kom je de laatste tijd veel meer tegen. Saai is dat." Is het toeval dat zich rond de persoon Arnon Grunberg steeds nieuwe legenden weven? Het verhaal gaat dat hij, net als Mehlman in Fantoompijn, een secretaris, sommigen zeggen zelfs een hele hofhouding, rond zich heeft weten te verzamelen. Hij zou ook een broodjeszaak hebben opgekocht, enkel en alleen om de vaste klanten te kunnen observeren. Hij trekt zich van die verhalen weinig aan. "Een beetje verwarring is nooit weg. Ik vind het ook wel leuk als mensen mij verwarren. Anders worden ze ook zo voorspelbaar. Soms speel ik ook spelletjes. En sommige spelletjes speel ik heel serieus. Ik ben vijf jaar uitgever geweest, heb in totaal vijf boeken uitgegeven. Ik ben moeten stoppen omdat ik schulden had. De boeken kregen mooie kritieken, maar ze verkochten niet meer. Ik kon de drukkers niet meer betalen." Haast al zijn personages zijn in de ban van het geld en de roem. Zijn emigratie naar New York, zijn verleden als makelaar in onroerend goed, zijn aanvankelijke ambitie om acteur te worden - er zijn nogal wat aanwijzingen om te geloven dat de archetypische Amerikaanse droom ook hem niet koud laat. Een misvatting, zegt hij. "Als je veel geld wil, of beroemd zijn, dan ga je niet schrijven. Dan ga je in de politiek. Of zo. De effecten van roem vind ik wel interessant. Om te zien wat het met mensen kan doen. Om te zien hoe mensen gaan geloven wat andere mensen van ze beweren. Hoe ze sterren creëren, en hoe die daaraan ten onder gaan. Roem is een valstrik. Ben je weleens in L.A. geweest? Iemand vertelde me daar: 'Als je ooit moet kiezen tussen rijkdom en roem, kies dan voor roem, want dan komt de rijkdom vanzelf.' Het leuke aan roem is dat er geld aan vast zit. Geld is voor mij vrijheid om te doen en te laten wat je wilt. Vrijheid om mensen te observeren. Protesteren vind ik zinloos. Observeren is genoeg. Als je iets wil zeggen over apartheid of zo, dan kan je dat beter doen in een essay of een manifest." In zijn essaybundel De troost van de slapstick benadrukt Grunberg meer dan eens dat zijn ambities als schrijver niet verder reiken dan het leveren van hoogwaardig entertainment. "Kwalitatief hoogstaand vermaak is iets heel waardevols. De boeken van Toergenjev zijn ook entertainment. Met verstrooiing en vermaak is toch niets mis? Je leest toch verder in een boek omdat je je vermaakt. Amusement kan trouwens ook beklijven. Ik zie ook wel dat sommige literatuur verder gaat dan alleen maar vermaak. Maar over wat verder gaat, moet je volgens mij zwijgen. Dan gaat het over een opdracht die je aan jezelf stelt. Van een boek wil ik niet meer verwachten dan dat de lezer na lezing ervan niet meer helemaal dezelfde is." Is geluk mooier in een boek? "Nee, opgeschreven geluk is minder mooi dan echt geluk. Maar opgeschreven ellende is wel mooier dan echte ellende. Een boek schrijven met veel geluk erin? Nee, dat lukt me niet, denk ik. Nu ja, een novelle, misschien."