Hand met een snoepje
Jeroen Vullings
In Onze oom, Arnon Grunbergs lijvigste roman tot nu toe, wordt een indiaans weesmeisje opgevoed door een majoor, om later carrière te maken als handelaarster des doods. Maar het onrecht is de ware hoofdpersoon.
‘The World is yours’, is het motto van de gangster Tony Montana, hoofdrolspeler in Brian de Palma’s Scarface, een film waar Arnon Grun berg zich regelmatig lovend over uitlaat. Montana belichaamt de geperverteerde Ameri kaanse Droom: van sloeber tot rijkaard, op volledig illegale wijze. Slechts de hemel begrenst hem bij die race naar de top. Binnen Grunbergs antihumanistische universum is Montana niet minder dan een icoon.
Maar eveneens zie je, heel letterlijk, die neiging om de gehele wereld te betreden en vervolgens te annexeren, ongehinderd door zeeën, hoge bergen, grenspaaltjes en mannen met geweren, terug in Grunbergs oeuvre: zijn fictie, reisverhalen en oorlogsjournalistiek. Het Am ster dam-Zuid van zijn debuutroman Blau we maandagen was hem te klein, ook al herbezocht hij in Tirza die plaats waar de zelfgeschapen mythe Grunberg zich het eerst manifesteerde. ‘Wie je bent, moet je aan de fantasie van de mensen overlaten. Zo word je een mythe,’ luidt, heel pregnant, een gedachte in zijn nieuwe roman Onze oom.
Goed, de wereld is sindsdien van hem, van de mythe Grunberg, of modern gezegd, het concept Grunberg. En dat is niet aan dovemansoren gezegd. Per boek breidt hij zijn terrein uit. Zijn ‘Grote Joodse Roman’ had hij met De joodse messias al op zijn naam, nu publiceert hij met zijn lijvigste verhaal tot dusver, Onze oom, zijn Grote Zuid-Amerikaanse Roman.
Een directe plaatsbepaling ontbreekt en pas op pagina 544 wordt het woord ‘indiaan’ gebezigd. Maar tijdens lezing gaat de gedachte onweerstaanbaar uit naar landen in die Zuid-Ame ri kaanse contreien als Bolivia en Peru. Feit is dat er een smerige burgeroorlog gaande is (militairen tegen een Lichtend Pad-achtige rebellenbeweging); dat de bevolking overwegend uit arme indianen bestaat; dat er nog welig animisme tiert, dat teruggrijpt naar Inca tijden. Een directe literaire knipoog bevat Onze oom wel: naar het magisch-realisme à la Ga briel Gar cía Már quez, als Grunberg een oma beschrijft die half mens, half paard geworden is.
Maar veel houvast biedt Grunberg niet in Onze oom. Dat laat onverlet dat het in heldere taal gestelde verhaal goed te volgen is, dat het aantal personages overzichtelijk blijft en dat de lineaire vertelling keurig verdeeld is in vijf parten, die elk een nieuwe episode inluiden. Onze oom verhaalt van het indiaanse tienermeisje Lina dat door ‘de majoor’ in huis wordt genomen, bij wijze van geschenk aan zijn kinderloze echtgenote. De majoor was belast met ‘de operatie’ om verdachten te arresteren en dat liep wat uit de hand – Lina’s vader en moeder kwamen om en het kind bleef verweesd achter.
Snijdende versobering Eerst is ‘de majoor’ de hoofdpersoon van deze door een alwetende verteller geschreven roman; daarna in toenemende mate, zeker na diens dood, Lina. Twee hoofdpersonen dus en ook lezen we af en toe een hoofdstuk vanuit het perspectief van bijvoorbeeld de huishoudster van de majoor, of ‘de Dirigent’ – een dichter die rebellenleider werd.
Eigenlijk had Onze oom goed kunnen eindigen na het tweede deel, getiteld ‘Het konvooi’, waarin de majoor op een noodlottige expeditie gaat door rebellenland. Maar dan hadden we de tweede roman die verscholen zit in Onze oom moeten missen: het verhaal van Lina die van haar nieuwe huis wegloopt, gaat zwerven en uiteindelijk belandt bij de rebellen – kortweg het derde deel, ‘Relocatie’, en het vierde.
Dit vierde deel, ‘De bevruchting’, hervat Lina’s verhaal; ze ontmoet de Dirigent en baart zijn kind. Het vijfde deel verstrekt een soort duiding aan de vier voorgaande: daarin interviewt een verdacht veel op Grun berg lijkende figuur, in zijn rol als journalist, de handelaarster des doods – ze doet in wapens – die Lina op latere leeftijd geworden is. Door dat slotdeel, dat de vier voorgaande aaneenbreit, blijkt dat we een soort biografie gelezen hebben van Lina, die het grootste deel van haar leven in dienst heeft gesteld van de vernietiging. Lina’s genese, eigenlijk. Een psychologische verklaring, om nog maar eens zo’n term te gebruiken die je bij Grunberg niet verwacht.
Ook laat hij zich in Onze oom kennen als een in-serieuze schrijver, meer nog dan in De asielzoeker en Tirza. Nu was zijn inzet altijd al serieus – ik doel op de verspreiding van zijn inktzwarte, nihilistische wereldbeeld. Maar het over-the-top-element, het grote geschmier, de absurde zijsprongen die tot krankjorume bijverhalen leidden – zijn handelsmerk tot en met De joodse messias – heeft plaats moeten maken voor snijdende versobering, voor (overwegend) conventioneel vertellen. Humor is nog steeds aanwezig, maar onnadrukkelijker – en pijnlijker. Die zit hem in de rondmalende, zelfrechtvaardigende gedachten van de majoor en in de spanning tussen die verheven denkbeelden en (de suggestie van) zijn verschrikkelijke daden. ‘Hij haalde mensen in hun huizen op en leverde hen dan weer af op een andere plek. Nu moest hij militairen ophalen en afleveren. Men noemde hem een militair, maar eigenlijk had hij al die jaren een transportbedrijf gerund.’
De keuze voor de autoritaire majoor als personage, iemand die alle ironie reeds op vroege leeftijd verworpen heeft, geeft daarentegen weer lucht. Tegen Lina zegt hij: ‘Ik zal van je houden alsof je mijn eigen dochter bent, want dit is voor mij een operatie die ik ben begonnen en die ik ga afronden. En bij deze operatie hoort liefde. Begrijp je, Lina?’ Zulke gedachten keren later als running gag terug: ‘Bij deze operatie hoorde niet alleen liefde, maar ook geluk. Zo was het. Zo had hij het besloten.’
Maar echt gezellig wordt de ironieloze majoor nooit; hij lijkt Grun bergs allemansversie van Adolf Eich mann, de man die slechts bevelen op zei te volgen. Ook de majoor is bezorgd om het ‘quotum’ arrestanten dat hij moet ophalen. ‘Als we het quotum naast ons neerleggen, dan kunnen we alles wel naast ons neerleggen, en dan wordt het een chaos, anarchie.’ Dus, als om een voorraadje aan te leggen voor zware tijden, arresteert hij meer ‘verdachten’ dan het quotum voorschrijft. Wederom is de suggestie gruwelijk: wie dan? Het is de willekeur van de terreur die hij belichaamt.
Een beetje stoeien De hyperbolische auteur die Grunberg eertijds was, is nu een kampioen van het eufemisme. Understatements met vaak een gruwelijke, perverse implicatie. ‘“Als er haar groeit, is het geen pedofilie,” zei de geldwisselaar (...). “Als er haar zit, al is het maar een klein plukje, al zijn het maar vijf, zes, zeven haartjes, dan is het legaal. Een paar haartjes en ik weet: het mag.’’’ En: ‘Het was nooit in hem opgekomen van de situatie gebruik te maken. Hij hield zich aan de regels. Verkrachting was een oorlogsmisdaad. Anderen maakten gebruik van de situatie. “Een beetje stoeien,” zeiden ze. “Niemand hoeft het te weten.”’
Ronduit mysterieus blijft daarentegen de ‘oom’ waarnaar de titel verwijst. Voortdurend krijgt die term een andere lading: eerst staat ze voor de alomtegenwoordige, ‘beschermende’ staat. Een sinistere notie: ‘De staat was een goede oom, maar niet elke oom kon opvoeden. Er deden gruwelijke verhalen de ronde over kinderen van verdachte individuen die na de arrestatie van hun ouders door de staat waren opgevoed. De arm van de staat strekte zich zo ver uit als mogelijk was en het had er alle schijn van dat er iets in zijn geopende hand lag, een snoepje, een speeltje. Maar zijn hand was alleen een aanmoediging, zijn hand bood eerder vriendschap aan dan redding.’
Later staat de term ‘oom’ voor het indiaanse animisme: ‘De oom is overal. De oom is deze vlakte, de oom is de berg, de oom is de grond onder je voeten, het bord dat je net op de grond hebt gezet, hij is er altijd. Als je hem te eten geeft, is hij goed voor je, maar als je hem niet meer voedt, zal hij je vernietigen.’ Het is dan een oom die zich voedt met mensenbloed. ‘Oom was een god voor hen die door de beschaving waren vergeten.’
Weer later wordt ‘onze oom’ verzinnebeeld door een enge pop aan wie Lina en andere arbeiders in een goudmijn offers brengen. Later noemt de Dirigent zich ‘de oom van het vernietigde volk’: ‘De revolutie is onze oom.’ En dan heb ik nog niet eens alle onverlaten genoemd die zich over Lina willen ontfermen, als ‘oom’.
‘Oom’ kan kortom voor veel staan, maar niet voor iets goeds. Het lijkt alsof Grunberg – of zijn aforistische, filosofische waarden omkerende heteroniem Yasha, die nu eindelijk een roman schrijft – het via die metafoor over de huidige wereld heeft, die hij situeert in een wetteloos, godverlaten land waar de zwaksten en jongsten ten prooi vallen aan iedereen die sterker is – dat is het vleugje menselijk tekort in Grun bergs wereld, die toch niet zo monochroom zwart is als hij oogt. Tevens staat die verschuivende notie ‘oom’ voor het verhaal dat alle kanten op kan gaan – dat is de sensatie tijdens lezing. Bij het componeren van deze roman lijken geen behangrollen met tot in detail uitgewerkte verhaalschema’s gebruikt te zijn.
Dat mag voor anderen van groot nut zijn, maar Grunberg is eerder een intuïtieve verteller die zich ook laat verrassen door het beklemmende leesavontuur dat onder zijn handen gestalte krijgt. Beklemmend ja, want het onrecht is de ware hoofdpersoon in dit boek waarin de schrijver zich onverwacht sterk als moralist toont.