Arnon Grunberg
NRC Boeken.nl,
2008-09-26
2008-09-26, NRC Boeken.nl

Onze oom


Wat vindt een nieuwe generatie critici van de nieuwe roman van Grunberg? Drie studenten Nederlands van de Universiteit van Amsterdam over Onze oom. "Onze missie in Afghanistan is nu al niet voor niets geweest – het heeft in ieder geval prachtige literatuur opgeleverd."

Eerst de oorlog, dan de moraal. Maar over welke moraal hebben we het eigenlijk?

door Albert Verbeek

In zijn nieuwe roman ‘Onze oom’ gebruikt Arnon Grunberg de oorlog als een kapstok voor de moraal. Om welke oorlog het precies gaat wordt in het verhaal nergens expliciet gemaakt. Het boek beschrijft een onderlinge strijd tussen de staat en terroristen of rebellen. Men kan er gemakkelijk verwijzingen naar de huidige oorlogen in Irak en Afghanistan in lezen. Maar het zou net zo goed om een land in Zuid-Amerika of Afrika kunnen gaan. Ook de problematiek van het Beloofde Land is nooit ver weg.

Grunberg kiest er natuurlijk bewust voor om zijn oorlog te regisseren in een niemandsland. Zo heeft hij als Grote Poppenspeler vrij spel om een moreel experiment ten tonele te voeren. Maar wie denkt dat er hier sprake is van een geëngageerde pacifistische roman, die verder gaat waar het partijprogramma van Groen Links ophoudt, heeft het mis. Enerzijds klinkt in ‘Onze oom’ een bijtend cynisme over de asymmetrische oorlog, die gerechtvaardigd wordt onder de vlag van beschaving, vrijheid of revolutie. Anderzijds wekt Grunberg in dit boek sympathie op voor de ‘foute’ personages die in zijn tragikomische schouwspel ten onder gaan. In deze oorlog worden de regels aan de toestand aangepast; er heerst de ‘noodtoestand’. Goed en kwaad, slachter en slachtoffer zijn moeilijk te onderscheiden. Het gaat erom wie er kijkt en met welke bril: een roze of een gitzwarte.

Anthony is begonnen als verkenner -‘hij rook de ander voor hij hem zag’ - en wist later op te klimmen tot majoor. Hij leidt een bataljon dat belast is met het arresteren van verdachte individuen. Tijdens een nachtelijke operatie gaat het mis. De ouders van Lina worden per ongeluk vermoord en de majoor besluit het meisje mee naar huis te nemen.

Achter deze knallende openingsscène schuilt meteen een moreel dilemma . De majoor weet dat hij de de militaire regels overtreedt door het kind mee te nemen. Toch neemt hij zelf verantwoordelijkheid en is hij ervan overtuigd dat hij juist handelt. Door Lina mee te nemen, redt de majoor drie levens: dat van het kind dat anders geen toekomst heeft, dat van zijn vrouw, die ongelukkig is omdat de majoor geen kinderen kan krijgen - hij heeft ‘verrot zaad’ – en tenslotte zijn eigen leven; hij redt zijn huwelijk.

Anthony is een militair. Het leger bood hem de mogelijkheid om te ontsnappen.‘Eerst de missie, dan het leven’, zo luidt zijn credo. Als militair dient de majoor een hoger doel, hij is loyaal aan de staat. Het leger biedt de majoor richting en structuur, zijn uniform houdt hem bij elkaar. Bovendien praat hij niet graag. ‘Er werd te veel gepraat naar zijn idee, te veel geroddeld. Praten was een symptoom van verrotting.’ In Anthony’s ogen zijn ook de moraal, het leger en de politiek verrot, net als zijn zaad.

Dat de moraal en het leger gedesïntegreerd zijn, blijkt voor Anthony des te meer als hij een gesprek aangaat met zijn meerdere, een luitenant-generaal, die zich heimelijk laat pijpen door de vrouw van de majoor. De luitenant-generaal weigert om 145 mannen op de buitenposten te bevoorraden. Hij vindt het sentimenteel dat de majoor deze beslissing als immoreel ervaart. Voor de luitenant vertelt de ‘werkelijke, werkzame moraal’ hem dat ‘wie een offer moet brengen, moet kiezen voor het kleinste offer’.

Al snel blijkt dat de majoor dus alles behalve een rauwe oorlogsheld is. Geen Rambo, maar een ‘pechvogel’. Hij wordt bespot door zijn collega’s omdat hij de oorlog thuis niet kan winnen en hoewel hij zich weliswaar inzet voor een betere wereld, wordt die er geen haar beter op. Literair beschouwd is de majoor een tragische held te noemen; hij houdt het midden tussen goed en kwaad en zijn hoogmoed wordt zijn uiteindelijke ondergang. Dit maakt hem menselijk, en als lezer krijg je zo sympathie voor een autoritaire, fascistische zak. Bovendien is de majoor lief voor Lina.

Als de majoor per se met zijn konvooi de buitenposten wil bevoorraden gaat het mis.
De voortekenen zijn slecht. Er is geen luchtsteun en het geringe aantal soldaten dat meegaat is ook nog eens jong en onervaren. ‘Dit konvooi dacht de majoor, was het vergaarbekken van het leger, een rijdende stortplaats.’ Dan worden er enkele voertuigen opgeblazen. De stukken van doden worden bij gebrek aan lijkzakken geborgen in plastic zakken. Een soldaat plast over de afgerukte hand van een collega.

In dit hilarische hoofdstuk ‘Het konvooi’ laat Grunberg een prachtig staaltje tragikomische satire zien, dat doet denken aan Allo Allo of Monty Python. Ook heeft Grunberg zich tijdens het schrijven vast laten inspireren door de klassieke oorlogsfilm Apocalypse Now (1979), waarin de Amerikaanse oorlog in Vietnam flink op de korrel werd genomen.

In navolging van de naoorlogse schrijvers W.F. Hermans en Harry Mulisch behandelt Grunberg in ‘Onze oom’ een universele discussie over moraal, schuld en verantwoordelijkheid. Dit doet hij zonder de lezer definitieve antwoorden te bieden. Opbeurend is dit boek niet, maar je wordt als lezer wél gedwongen een standpunt in te nemen. Hierbij maakt Grunberg het de lezer niet gemakkelijk. Dat komt niet alleen door de aard van de besproken problematiek, maar ook door Grunbergs stijl. Grunberg blijft er een meester in om zijn personages recht te laten praten wat krom is. Zo zegt ‘De Dirigent’, de leider van de volksopstand: ‘Haat is altijd sterker dan liefde, groter dan schoonheid. De haat is de waarheid, uit de haat vol vertwijfeling komt alle hoop voort. Zijn wanhopige haat is de toekomst waarop een betere wereld gebouwd zal worden. Haat is de overtreffende trap van liefde.’

Wat temidden van de chaos en kakofonie in ieder geval beklijft, is dat zowel de rebellen als de vertegenwoordigers van de staat, het besef hebben dat de oorlog verkocht moet worden aan hun achterban. Zowel de luitenant-generaal als ‘De Dirigent’ gebruiken het woord als wapen, om de ‘massa te elektriseren’.

Grunbergs kritiek, satire of cynisme schuilt hierbij in het feit dat de meeslepende oorlogsretoriek van deze personages is opgebouwd uit holle frasen. Hun agressieve en ophitsende tirades verwijzen nergens naar, maar bestaan uit gebakken lucht. Ze overschreeuwen de leegte van het naakte geweld, die de kern van hun boodschap is. Valse profeten, dat zijn het.

De tragische conclusie is dat de oorlog op deze manier zichzelf rechtvaardigt. Hij verwijst naar niets behalve zichzelf. Elk slachtoffer wordt gewroken met een nieuw offer. Het is heel knap hoe Grunberg dit inzicht naar voren brengt. Tegelijkertijd is het deprimerend om te zien hoe machteloos de personages zichzelf en hun omgeving naar de verdoemenis helpen. Maar toch, zo menselijk en zo beangstigend begrijpelijk.

Afgezien van de briljante wijze waarop de complexe ethische thematiek in ‘Onze oom’ de boventoon voert, is deze nieuwe Grunberg ook in verteltechnisch en stilistisch opzicht een meesterwerk. Zo ontplooit het verhaal zich via wisselende perspectieven, die zeer dicht bij de personages blijven. Hiernaast staat ‘Onze oom’ bol van treffende details. Grunbergs observeringen zijn zo raak, dat ze zelfs zonder context hun kracht behouden. ‘Hij keek om zich heen of niemand hem zag en sleepte toen de ochtendjas snel het huis in. Het leek op een dood dier dat hij had geschoten’.

Al met al is ‘Onze oom’ een bijzonder rijk boek, zowel qua vorm als inhoud. Het las als een trein en zal nog lang nadenderen in mijn gedachten. Ik kijk nu al uit naar de verfilming, hoewel ik me afvraag of het Ministerie van Defensie volledig zal meewerken. Met deze roman is onze missie in Afghanistan nu al niet voor niets geweest – de oorlog heeft in ieder geval prachtige literatuur opgeleverd.

Dode tongen

door Matthijs Ponte

Een tragedie van de hand van Arnon Grunberg heeft geen orakel nodig om de lezer vanaf de eerste zin te overtuigen van het feit dat het met zijn helden noodlottig zal aflopen. Onze oom lijkt op deze wetmatigheid lange tijd geen uitzondering te vormen. Het is een boek over oorlog en het onrecht, de corruptie en het plichtsbesef dat deze met zich meebrengt. Maar evenzeer is het een boek over een meisje dat noodgedwongen opgroeit als een passieve migrant, om zichzelf te ontwikkelen tot een succesvolle wapenhandelaar. Onze oom is een complexe roman met een zware morele lading.

Grunberg introduceert zijn hoofdpersoon, het meisje Lina Sinana Huanca, oog in oog staand met de moordenaar van haar ouders, en bovendien haar nieuwe adoptievader, Anthony alias 'de majoor'. In het land van het meisje heerst een burgeroorlog. Rebellen hebben onder leiding van de obscure figuur 'De Dirigent' de wapens opgepakt om de onrechtvaardige verdeling van geld en macht in het land te bestrijden. In deze oorlog heeft majoor Anthony tot taak rebellen op te sporen, te arresteren en af te leveren op de plek waar ze verhoord zullen worden. Bij de ouders van Lina, eveneens vermeende rebellen, loopt dit uit de hand, met hun dood ten gevolge. Wanneer hij vervolgens het kersverse weesje met de lange vlechten aantreft, beseft hij dat zij de vervolmaking van zijn leven zal gaan inhouden. Anthony is lichamelijk namelijk niet in staat zijn labiele vrouw te geven wat ze zo vurig wenst: een kind. Om deze lacune op te vullen zal hij Lina meenemen en geven aan zijn vrouw. Voortaan zal hij alles hebben waar een mens van mag dromen: een respectabele baan, een vrouw, een eigen zwembad én een kind.

Met deze redelijk absurde opening is de toon van de roman gezet. Het meisje laat zich onwillig meevoeren naar het huis van de majoor, maar in de overtuiging dat als ze zich maar netjes zal gedragen, haar ouders zich spoedig weer zullen melden en haar situatie daarmee zal normaliseren. Dit blijkt echter te optimistisch. De vrouw van de majoor lijkt weliswaar niet van zins Lina als haar dochter te accepteren, evenmin keren haar ouders terug om haar op te komen halen. Ook Anthony verloopt het allemaal minder voortvarend dan verwacht. Zijn vrouw stelt zich als gezegd niet tevreden met deze vrucht die niet in haar heeft kunnen groeien en bovendien heeft hij zich een probleem op de hals gehaald. Voor het eerst in zijn leven heeft hij de wetten van zijn land geschonden. Bovendien is hij het pispaaltje van het leger geworden. Men lacht hem recht in het gezicht uit: hoe zouden ze de oorlog kunnen winnen met iemand die niet eerst zijn eigen oorlog thuis kan bezweren, die niet eens in staat is zijn eigen labiele vrouw te bezwangeren en onder de duim te houden.
Beide personages, Anthony en Lina, nemen vervolgens hun maatregelen om de zaken ten goede te keren. Anthony meldt zich vrijwillig aan bij de legerleiding om zijn goede wil te tonen in de uitvoering van een gevaarlijke, volstrekt heilloze missie. En wanneer hij niet terugkeert, besluit Lina vervolgens zelf op zoek te gaan naar haar ouders. Beide zullen in hun missie falen, simpelweg omdat de mogelijkheidsvoorwaarden voor slagen afwezig zijn. Lina's ouders zijn immers niet meer onder de levenden en Anthony wordt op een onuitvoerbaar geachte militaire missie gestuurd met het minst capabele uitschot van het leger.

De personages in Onze oom vertonen vaak veel overeenkomst met de personages die we uit de meer recente romans van Grunberg kennen. Anthony is een plichtsgetrouwe, strikte man, die zichzelf ten doel stelt een respectabel leven te leiden, in weelde, met vrouw en kinderen gelukkig aan zijn zij. Een beetje een onnozelaar ook, zich niet bewust zijnde van de loer die het door hem zo gerespecteerde systeem hem aan het draaien is. Hij toont hierin nogal wat verwantschap met Hofmeester, de langzaam ontsporende hoofdpersoon uit Grunberg's vorige roman Tirza.

Lina verklaart zichzelf dood vanaf het moment dat ze haar naam en die van haar ouders aantreft in de krant, midden in een lijst namen van afgevoerde en vermoorde rebellen. Vanaf dat moment leeft ze in een soort apathisch postmortem, illusie- en lusteloos. Elke hoop is gevaren, maar ze is ook onaantastbaar geworden: wie reeds dood is kan niets gebeuren. Al deze en soortgelijk motieven troffen we ook reeds aan in de rücksichtloze 'ontmaskeraar van illusies' Beck, hoofdpersoon in De asielzoeker uit 2003. Evenzeer is Lina overigens in een 'niemandsland' terecht gekomen, zoals Beck zich steeds in niemandslanden ophield. Voor Lina is dit een rebellendorp, onaantastbaar voor het leger, waar niets gebeurt en ze haar na haar kinderlijke omzwervingen op zoek naar haar ouders heen hebben gebracht. Het is een dorp, ergens in de bergen, waar eigenlijk 'iedereen dood is', zoals de rebellenleider ('De Dirigent') haar verklaart, vlak voor hij met kracht zijn eigen dode tong tegen de hare aanwurmt.

De Dirigent doet dat ten overstaan van 'Onze oom', de pop die zich midden in de goudmijn vlak bij het dorp bevindt en die door de rebellen wordt geëerd als heerser over leven en dood. Lina voelt een sterke verwantschap met 'Onze oom'. Ze brengt hem dagelijks offers, in de vorm van drank en sigaretten, ook nog nadat ze gestopt is met haar werk in de mijn. Het is ook nog slechts in zijn bijzijn dat ze haar oude liefhebberij toepast: zingen. Alleen zingend en alleen bij 'Onze oom' komt Lina tot rust.

Als heerser over leven en dood zal ook Lina ooit zegevieren. Ze zal zich, nadat ze door De Dirigent is meegenomen naar zijn woning om een tijdlang in zijn en zijn vrouws gezelschap te leven, ontpoppen als een talentvol schutter en later als een succesvolle wapenhandelaar. En het is mijns inziens (pas) in dit gegeven dat Grunberg conceptueel en inhoudelijk iets laat zien dat hij nog niet eerder zo duidelijk heeft laten zien in zijn personages: dat degene die voorbij de hoop, maar ook voorbij het nihilisme, zelfs voorbij de dood is, uiteindelijk overwint. Ook Beck was een heel eind op weg in deze richting. Ook hij toonde zich meester over en voorbij aan de illusies van het klootjesvolk, ook hij had zich ontworstelt aan elke vorm van hoop en troost. Maar voor hem was het resultaat de gekte. Lina wordt niet gek, Lina gaat heersen. Lina heeft de afgrond reeds gezien en heeft die overwonnen. Ze heeft het onrecht gezien, maar heeft zich niet laten verleiden tot een strikte morele houding daartoe. Lina is, kortom, om met Nietzsche te spreken, 'voorbij goed en kwaad'. Grunberg weet dat in Onze oom krachtig neer te zetten. De personages hierin vertonen weliswaar verwantschap met die uit eerdere romans, nooit eerder waren ze zo levend en geloofwaardig als hier. Anders dan de openingsscène doet vermoeden, heeft het korte, snelle proza, doorspekt met one-liners en aforismen, dat we kennen ook uit Grunberg's eerdere romans hier en daar plaats gemaakt voor rustiger en meer ingetogen proza. Het verslag van de missie van majoor Anthony vormt hier een voorbeeld van. Langzaam en beheerst wordt de lezer daar ingeleid in de uitzichtloosheid en fatalistische schoonheid die hem en zijn manschappen beheerst. Grunberg staat bovendien meer complexiteit toe in Onze oom dan elders. Er wordt tijd genomen voor meerdere perspectieven en voor een veelheid aan personages dat zich, aan welke kant van het politieke spectrum ze ook staan, geconfronteerd ziet met soortgelijke dilemma's en vraagstellingen. En voor het eerst permitteert Grunberg het zich een overwinnaar aan te wijzen. Iemand die zich boven de partijen weet te positioneren en haar onafhankelijkheid lijkt te bereiken.

Van Grunberg als schrijver wordt gezegd dat hij een hernieuwd engagement laat zien. In zijn dagelijks leven trekt hij over de wereld, bezoekt hij oorlogsgebieden en maakt daar verslag van. In zijn columns, zijn recensies en op zijn weblog laat hij zich ondermeer uit over politieke en maatschappelijke kwesties. Ook deze roman kent een sterke morele bodem. En hij is hierin gegroeid ten opzichte van zijn eerdere werk. Hij lijkt niet alleen inhoudelijk en stilistisch meer te durven dan voorheen, maar toont ook dat hij het aankan. Dat is goed nieuws, verdomd goed nieuws voor literatuur minnend Nederland.

De grote indiaanse roman van oom Grunberg

door Christiaan Seemann

In De joodse messias nam Arnon Grunberg op genadeloze wijze het lijden van het Joodse volk onder handen. In zijn ‘Grote Jiddische Roman’ beschrijft Grunberg hoe Xavier Radek zich opwerkt tot premier van Israël en de Derde Wereldoorlog ontketent in een ultieme poging de joden te troosten. Deze nucleaire oorlog als moderne variant van de zondvloed zal het mogelijk maken met een schone lei te beginnen. Helaas houdt de roman daar op.

Dan 11 juni 2008. Premier Harper biedt namens de Canadese regering historische excuses aan aan de indianenbevolking van Canada. De excuses gelden specifiek voor het voormalige beleid van kostscholen, waar tot in de vorige eeuw vele Indiaanse kinderen werden ondergebracht en daar gedwongen assimileerden in de blanke maatschappij. Onlangs nog eiste de Venezolaanse president Chavez excuses van Nederland en andere koloniale machten voor de genocide die in Noord- en Zuid-Amerika onder de oorspronkelijke bevolking heeft plaatsgevonden.

De omgang met de indianen is vanzelfsprekend voor een groot deel van de westerse wereld een van de zwartste pagina’s uit de geschiedenis. Grunberg heeft zich in De joodse messias over het joodse lijden gebogen, maar het leed dat de indianen in de loop der tijden is aangedaan, is, voor zover er een vergelijking gemaakt kan worden, minstens zo schrijnend. Het is dan ook niet zo verwonderlijk dat juist hij nu op het onrechtvaardige lot der indianen ingaat, Grunberg heeft een ander volk gevonden dat troost behoeft. Een volk dat geen eigen land bezit, zelfs geen internationaal geconstitueerde staat, een volk dat vernietigd is lang voordat de vernietiging van de joden zijn aanvang nam.

Onze oom is de titel van Grunbergs ‘grote indiaanse roman’. Vanuit meerdere perspectieven toont hij de problematiek van een staat die tegen terroristische indianen vecht. Of omgekeerd: van indianen die tegen een terroristische staat vechten. Het eerste perspectief is dat van majoor Anthony. Hij dient in het staatsleger en heeft tot taak preventief staatsvijanden te arresteren. De loyaliteit van deze majoor (Anthony) aan het leger en aan de staat kent geen grenzen. In zekere zin ís hij de staat, ís hij het leger, dat is het enige wat hem bestaansrecht geeft. Zijn blinde vertrouwen maakt dat Anthony niet verder kijkt dan zijn eigen staatse idealisme, alles is zwart-wit: goed tegenover slecht, de staat tegenover de terrorist. De majoor, die zich door kritiek op de staf niet populair heeft gemaakt, wordt op een onmogelijke missie gestuurd. Samen met een konvooi bestaande uit andere manschappen die de staat liever kwijt dan rijk is, wordt hij het vijandelijk gebied ingestuurd, een vrijwel zekere dood tegemoet.

Deze keiharde, inhumane actie maakt duidelijk dat de staat een schaduwzijde heeft, dat niet alles zo zwart-wit is als de majoor doet voorkomen. Verblind door zijn idealisme ziet hij dat zelf echter niet. Zelfs niet als hij gevangen is genomen door de terroristen en voor een volkstribunaal geconfronteerd wordt met de wandaden van de staat tegen de indiaanse bewoners van het dorp waar hij terechtstaat. Tijdens dit volkstribunaal worden voor het eerst in de roman de beweegredenen van de terroristen duidelijk. Zij betogen dat de staat de bevolking van het dorp en van vele andere dorpen in de steek heeft gelaten, daarvoor moet Anthony als hoogste vertegenwoordiger van de staat opdraaien. Hierop beweert de majoor enkel orders te hebben opgevolgd en niet verantwoordelijk te zijn voor die orders of voor de misdaden van het leger tegen de terroristen. Hij heeft zijn arrestanten zo correct mogelijk behandeld en over meer dan zijn arrestanten had hij niets te zeggen. Het enige argument dat de majoor tegen zijn aanklagers in stelling kan brengen is kortom een moderne ‘Ich habe es nicht gewusst’ variant. De vergelijking met deze gewraakte Duitse verontschuldiging dringt zich extra op doordat de majoor beweert niets anders dan het ‘transport’ van verdachten voor zijn rekening te hebben genomen.

Tot het bittere eind behoudt de majoor zijn geloof in de staat. De enige uitzondering wordt gevormd door Lina, het kind van twee staatsvijanden (lees: indianen) die tijdens een arrestatie om het leven komen. Anthony besluit het meisje niet aan de staat uit te leveren, zoals de altijd zo strikt door hem nageleefde procedures gebieden. Het aanzicht van het reddeloze kind doet hem zijn staatse idealen even aan de kant schuiven en hij neemt Lina mee naar huis. Daar voedt hij haar op als de dochter die hij en zijn vrouw Paloma door zijn onvruchtbaarheid op natuurlijke wijze nooit zouden hebben kunnen krijgen. Het indiaanse kind weet zo als enige door het ideologische pantser van de majoor heen te dringen.

Met een veroordeling tot de doodstraf eindigt de verhaallijn van de majoor, maar een groot aantal, vooral morele, vragen blijft onbeantwoord. Kan de majoor verantwoordelijk worden gehouden voor de wandaden van andere soldaten, kan hij zelfs wel verantwoordelijk worden gehouden voor het opvolgen van orders van hogerhand? Is het niet bijzonder tragisch dat juist iemand die zich over een terroristenkind ontfermt door terroristen ter dood wordt veroordeeld?

In het romangedeelte dat op dat over de majoor volgt, wordt de zaak van weer een andere kant belicht. Het perspectief verschuift naar Lina, zij is door de majoor van haar indiaanse wortels afgesneden en heeft bij hem een staatsgerichte opvoeding genoten. Daarmee heeft zij een vreemde tussenpositie in het conflict. Nadat ze wegloopt bij Paloma, komt ze bij de indianen terecht. Ook deze keer doordat ze wordt meegenomen door een vreemde. Lina is nu terug onder haar eigen volk en haar binding daarmee wordt nog sterker als ze door de leider van de opstand der indianen, de Dirigent, tot vrouw wordt genomen. Hoewel het lot van Lina steeds nauwer met dat van de indianen verweven raakt, houdt dit niet in dat ze meteen hun kant kiest in het conflict met de staat. Net zoals ze eerder bij de majoor deed, past ze zich aan haar omgeving aan. Niet uit idealisme of overtuiging, maar puur uit praktische overwegingen.

Dan de Dirigent die de strijd tegen de staat regisseert. Het verhaal van Lina wordt kortstondig onderbroken door een gedeelte waarin zijn levensgeschiedenis uit de doeken wordt gedaan. Daarbij blijkt dat de Dirigent een buitenstaander is. Hij is de zoon van naar Zuid-Amerika geëmigreerde Europese joden. Schoon genoeg heeft hij van zijn ouders en van de (joodse) lijdensgeschiedenis die zij personifiëren. Om definitief met zijn joodse achtergrond te kunnen breken, zoekt hij de overtreffende trap van het joodse lijden. In het indiaanse volk vindt hij wat hij zoekt, een reeds vernietigd volk, het grootste onrecht wat er bestaat, een nieuwe ideologie. Terwijl Lina’s wortels telkens door anderen worden afgesneden, ontwortelt de Dirigent zichzelf en kiest hij een ander volk tot voedingsbodem. Zo ontstaat de merkwaardige situatie dat hij de revolutie ontketent waarbij indianen het hun toebehorende land van buitenstaanders terugeisen. Het verzet van de originele bevolking tegen buitenstaanders, wordt door een andere buitenstaander geleid.

Hoewel de opvattingen van Lina, de majoor en de Dirigent veelzijdiger zijn en het verhaal meer verwikkelingen kent dan hierboven geschetst wordt, is duidelijk dat Grunberg in zijn nieuwe roman op zoek gaat naar de redenen die men kan hebben om te leven. Wat is het dat zin aan het leven geeft? Grunberg neemt het conflict tussen de staat en de indianen als uitgangspunt en belicht dit van meerdere kanten. Uit de volstrekt verschillende manieren waarop de personages met het conflict omgaan, blijkt dat er in (ogenschijnlijk) bipolaire situaties altijd tussenposities mogelijk zijn.

Grunberg speelt bijvoorbeeld met de glijdende schaal tussen de opvattingen van de indiaanse dorpsbewoners en die van de majoor. Een glijdende schaal die er voor de lezer als buitenstaander wel degelijk is, maar die voor zowel de majoor als de dorpsbewoners aan het zicht wordt onttrokken door hun volks- dan wel staatsgezinde opvattingen. Grunberg maakt duidelijk dat eenieder die één van twee tegenovergestelde ideologieën aanhangt op zijn manier gelijk heeft. Ieder partij houdt in dit geval verbeten vast aan zijn eigen ideologie en rechtvaardigt daarmee (via een cirkelredenering) zijn handelen.

De tweede boodschap van de roman is dat ook ideologieën hun grenzen hebben, het zijn deze grenzen die Grunberg in Onze oom opzoekt. Een optimaal van staatsideologie doordrongen persoon als de majoor schuift alles opzij bij het aanschouwen van een reddeloos kind, Lina heeft in het geheel geen ideologie en de Dirigent neemt de ideologie van een volk over waartoe hij niet behoort. Met dit alles laat Grunberg zien wat er gebeurt als je volledig een ideologie volgt en toont hij de absurditeit daarvan aan. Tegelijkertijd stelt hij talloze morele vragen als: is het moreel verantwoord het kind van een ander in je gezin op te nemen, hoe geloofwaardig is iemand die voor de zaak van een ander volk strijdt, kan een officier verantwoordelijk worden gehouden voor de door hem opgevolgde orders en het wangedrag van zijn collega’s?

Minstens zo belangrijk is echter dat Grunberg bij het aantonen van de feilbaarheid van ideologieën op een aantal andere waarden stuit. Waarden die de werkelijke persoonlijke drijfveren van de mens lijken te zijn: haat, liefde, medelijden, de wens een kind te hebben. Het zijn dergelijke persoonlijke motivaties die op cruciale momenten de ideologieën overstemmen.

Onze oom is een zeer gestroomlijnde roman. De wijze waarop Grunberg zijn verhaal componeert dwingt respect af. Hetzelfde geldt voor de rake wijze waarop hij zijn personages neerzet en uitdiept. Hoewel er in de roman vele morele kwesties worden aangeroerd, wordt het verhaal nergens te zwaar. Verrassende plotwendingen en een vakkundig gebruik van meerdere perspectieven verrijken de leeservaring. Het enige wat ontbreekt, is een vleugje typisch Grunbergiaans absurdisme.

De schrijvers van bovenstaande stukken zijn studenten van de Universiteit van Amsterdam. Ze namen deel aan een cursus met als titel 'Arnon Grunberg als publieke intellectueel'.