Arnon Grunberg
NRC Handelsblad,
2008-09-26
2008-09-26, NRC Handelsblad

Geweld is als een koele rosé; In 'Onze oom' raakt Arnon Grunberg steeds dichter aan het wezen van de mens


Yra van Dijk

De nieuwe roman van Arnon Grunberg gaat over oorlog. Dat is voor het eerst in zijn snel uitdijende oeuvre, zou je kunnen beweren. Tegelijk heeft Grunberg nooit ergens anders over geschreven. In zijn optiek is het leven zelf oorlog, om van de liefde nog maar te zwijgen. Of zijn romans zich nu afspeelden in Amsterdam-Zuid, op een geitenboerderij in Frankrijk of in de woestijn van Namibië: de hoogspanning van het slagveld heerste. Dit nieuwe boek voert ons naar het slagveld zelf.

In Onze oom zijn er daadwerkelijk wapens, verraders en militairen, explosieven en valse papieren. Plaats van handeling is een niet nader genoemd Zuid-Amerikaans land, dat gebukt gaat onder een militaire dictatuur. De Organisatie die zich ertegen verzet blijkt echter al niet veel beter. Ook zij lichten om de haverklap 'verraders' uit de eigen gelederen van hun bed. Al snel blijkt dat er op de vraag naar goed en fout geen eenduidig antwoord zal komen.

Dat is ook geen vraag die de personages zich stellen. Zo is er majoor Anthony, die alleen maar bevelen uitvoert. Hij kan zich geen twijfel veroorloven: 'weekheid was het begin van alle ondergang'. Daarnaast is er het meisje Lina, dat zich evenmin morele vragen stelt. Aanvankelijk omdat ze er te klein voor is, later omdat het antwoord haar niet kan schelen.

Deze twee ontmoeten elkaar aan het begin van het verhaal. De majoor heeft dan zojuist bij een onhandige arrestatie per ongeluk Lina's ouders in hun bed laten doodschieten, en besluit het meisje met de lange vlechten te 'redden'. Hij noemt het adoptie, zijn vrouw noemt het kinderroof. Voor hem is Lina een militaire operatie ('En bij deze operatie hoort liefde'), voor zijn vrouw is ze alleen maar een onwenselijke confrontatie met haar eigen ongebruikte baarmoeder. Lina zelf, met wie we meekijken in deze hoofdstukken, denkt dat dit een 'test' is die ze zo goed mogelijk moet doorstaan, want dan zullen haar ouders haar wel komen halen. Hoewel iedereen haar voortdurend wil redden, vergaat het deze kleine Lina ook hierna niet erg voorspoedig in het leven. Ze sluipt weg uit het huis van de majoor, en komt uiteindelijk terecht in een bergdorp in het noorden van het land, waar ze in de goudmijn werkt. Ondanks de modder en het duister leeft Lina pas echt op wanneer ze onder de grond is: 'Leven doe je waar anderen je niet of nauwelijks kunnen zien'.

Ook sterven blijkt iets te zijn wat je doet onder de grond, waar anderen je niet of nauwelijks kunnen zien. Dat geldt in ieder geval voor de majoor. Diens desintegratie is begonnen op het moment dat hij een concessie deed aan zijn eigen steile principes. Door Lina stiekem mee naar huis te nemen riep hij zijn eigen noodlot over zich af: 'Ze hadden niets hoeven doen om hem te straffen, hij had het helemaal zelf gedaan'. Zijn ondergang bestaat eruit dat hij de leiding krijgt over een konvooi jonge soldaten die ten dode zijn opgeschreven. In de beschrijving van hoe de jongens uiteindelijk worden opgeblazen leeft Grunberg zijn voorliefde voor het onsmakelijke en het absurde naar hartelust uit.

De majoor overleeft, maar valt in handen van de rebellen. Het vonnis dat over hem wordt afgeroepen is simpel maar doeltreffend: 'U zult sterven door vergeetachtigheid'. Hij verdwijnt uit het blikveld van de lezer, zodat wij de wrede uitvoerders van het vonnis worden. We vergeten hem inderdaad terwijl we doorlezen, in een verhaal dat te spannend is om nog ergens anders aan te denken. Zelfs Lina, die toch door hem 'gered' is, ziet alleen nog maar een uniform als ze hem probeert voor zich te zien.

Zo is Onze oom in alles een Grunbergroman. Het draait om personages van wie je denkt dat ze niets meer te verliezen hebben, tot er aan het einde van het verhaal nóg meer te verliezen blijkt. De kleine Lina heeft niets om mee te beginnen, en toch blijkt haar nog een heleboel afgenomen te kunnen worden. De gruwelijke gebeurtenissen zijn niet anders te omschrijven dan als het gestaag op hun noodlot afstevenen van de personages. Dat zijn, behalve Lina en de majoor, ook de vrouw van de majoor en haar minnaar, de luitenant-generaal. En ten slotte is er de Dirigent, de charismatische leider van de opstand en de laatste 'redder' van Lina. Wie verwacht dat we hier dan een goed mens treffen, komt bedrogen uit. Ook voor het verzet tegen de dictatuur blijken ijdelheid, lust en machtsdrift doorslaggevende factoren.

De Dirigent wil mensen 'elektriseren' met zijn woorden. Voorheen probeerde hij dat met poëzie, maar revolutionaire redevoeringen blijken veel effectiever en opwindender dan gedichten schrijven voor een kleine kring ingewijden. Bovendien neemt hij zo revanche op zijn ouders, bange Joodse immigranten: 'Pas wanneer hij aan het elektriseren slaat, vergeet hij waar hij vandaan komt'. Waren zij 'achtervolgden', nu is hij het die de mensen achtervolgt, met zijn taal: 'zijn woorden zullen hen niet loslaten'.

Voor zover hij het goede doet, is dat dus uit eigenbelang, zoals hij zich maar al te goed realiseert: 'Hij is geen opportunist en geen cynicus. Hij begrijpt dat het onrecht hem net zo hard nodig heeft als hij het onrecht. Dat is wat hij ziet, dat is wat hij voelt. Hij weet wat wederzijdse liefde is'.

Daarin lijkt de Dirigent op zijn schepper. Grunberg heeft de literatuur weliswaar niet afgezworen (en gelukkig maar), hij heeft wel de oorlog als werkterrein gekozen. En ook hij heeft een dubbelzinnige relatie tot het onrecht. Wanneer hij op een van zijn 'journalistieke missies' naar Irak of Afghanistan gaat, is dat niet alleen om verslag te doen van wat hij ziet - hij gaat tevens op zoek naar stof, naar schrijfvoer. Ook voor de auteur geldt dat hij het onrecht nodig heeft.

Net als in zijn reportages over gevangenissen en over militaire missies zijn het in Onze oom de details die Grunberg boeien: de zak chips die een soldaat in zijn helm heeft liggen als hij vertrekt in een pantservoertuig, de kaneelbroodjes van de majoor. Een terugkerende kwestie is de taal van de oorlog - neem de hardnekkigheid waarmee de majoor het over de 'verhoorfaciliteiten' heeft in plaats van over martelkamers. Minder dan om de grote politieke vragen gaat het in deze roman om het persoonlijke: wat gebeurt er als je als militair je afstand verliest? Wat maakt dat iemand in het leger gaat? Wat maakt dat hij er in blijft? De beweegredenen om soldaat of revolutionair te worden (daar zit blijkbaar weinig verschil in) zijn banaal - de een had geen zin in studeren, de volgende had gewoon honger.

Alleen zo kan je schrijven over oorlog zonder morele standpunten in te hoeven nemen. Oorlog is er nu eenmaal, lijkt Grunberg te stellen, het enige wat we kunnen doen is hem recht in de ogen kijken. Dat is ook de enige manier waarop de roman kan ontsnappen aan zijn eigen lot: 'De romankunst en de dichtkunst kunnen niet anders dan de moraal van de bourgeoisie uitdragen. Uitvindingen van de petite bourgeoisie zijn ze', meent de Dirigent.

Het is niet de enige gedachte van de Dirigent die eerder doet denken aan de visie van een westerse intellectueel dan aan die van een Zuid-Amerikaanse vrijheidsstrijder. Nog sterker geldt dat voor het betoog dat de Dirigent houdt over de 'pornografie van het geweld', die de enige resterende zingeving zou zijn voor de post-industriële middenklasse: 'De afbeelding en esthetisering van geweld heeft voor deze middenklasse de plaats van het gebed ingenomen'. En hij concludeert: 'De bourgeoisie consumeert deze pornografie van het geweld als gekoelde rosé'.

Hoe waar dat mag zijn, het maakt de Dirigent er niet overtuigender op in zijn rol van revolutionair. Nu is het er Grunberg ook niet om te doen diep psychologische portretten te schetsen. Waar het hem wel om te doen is, legt hij in de mond van een jonge journalist die figureert in de epiloog van de roman: 'Ik probeer zo dichtbij mogelijk te komen', zegt hij zacht. 'Bij het gevaar, bij de vernietiging, bij de dood'.

Dat is wat de schrijver hier ook doet, zo dichtbij mogelijk komen: oog in oog met het gevaar toont de mens immers zijn ware aard. Dat maakt Onze oom de meest onontkoombare roman die Grunberg tot nog toe schreef. Kon de lezer van Tirza of van Gstaad 95-98 nog denken dat het ging om individuele psychopaten en hun moordlust: dat gaat hier niet meer op. We zijn het zelf, de mens die Grunberg al vele romans en krantenstukken lang probeert te naderen. En hij komt er steeds dichterbij.