Arnon Grunberg
Elsevier,
2008-10-02
2008-10-02, Elsevier

'Lafheid kan nodig zijn'


Irene Start


'Een fenomeen, ik? Ik geloof niet dat dat klopt. Dit soort publicitaire evenementen doorsta ik met kromme tenen, ik zie het als een spel. Of mijn antwoorden oprecht zijn? Ja, ik probeer zo nauwkeurig mogelijk antwoord te geven. Als ik lieg, is dat onbewust.'

'Onze oom is mijn eerste oorlogsroman. Hij speelt in een anoniem Zuid-Amerikaans land waar revolutie en contrarevolutie elkaar afwisselen. Deze roman is tragischer, sensitiever dan mijn vorige werk. Dus in die zin kun je spreken van een breuk. Tegelijk is Onze oom niet donkerder dan mijn vorige boeken. Wie het leven zonnig ziet, heeft in mijn romans weinig te zoeken. Ik schrijf in de traditie van de Griekse tragedie. Een goede afloop is niet interessant. 'Overleven is de belangrijkste kwestie in het boek. Het zijn niet de sterksten die overleven, wel degenen met het meeste doorzettingsvermogen. Lina, het hoofdpersonage, redt het. Daar staat een prijs tegenover, maar vanuit onze positie is het nogal luxueus om te zeggen dat die te hoog is. Elk overleven is een vorm van protest tegen dat wat je eronder probeerde te krijgen. Dat gold al in de tijd van de Tweede Wereldoorlog, ik zag het aan mijn moeder die de concentratiekampen overleefde. Het gaat dan niet langer over principieel zijn. Trots kan overleven behoorlijk in de weg zitten.'

'Sommige mensen moesten erg lachen om het boek. Dat kan ik me niet voorstellen, maar de rommeligheid van het oorlogvoeren kan hilarisch zijn. Misschien komt de lach ook doordat mensen opschrikken. Eens goed bulderen maakt het allemaal minder erg. "De lach is een gas dat alles neutraliseert," schreef ik al in De asielzoeker.'

'Zelf zitten die gruwelijke scènes me ook niet altijd lekker. Schrijven is herschrijven, soms wil ik even niet meer door de lijdensweg van mijn personages heen. Ik kan zelf absoluut niet tegen geweld. Bij bloedprikken moet ik al gaan liggen. Lafheid kan nodig zijn. Dat ontdekte ik na een onfortuinlijke ontmoeting met een honkbalknuppel in het appartement van een vriendin. Haar vriend dacht dat we een relatie hadden. Ten onrechte, maar zie dat maar eens duidelijk te maken aan een woedende macho. Ik neem mezelf kwalijk dat ik een inschattingsfout heb gemaakt. Ik had moeten vermoeden hoe die relatie in elkaar stak. Dat ik jammerend in foetushouding op de grond lag en hem smeekte niets te doen, spijt me niet. "Kijk hem eens liggen, die faggot (homo)," schreeuwde die jongen. Deed me allemaal niks, als ik er maar levend uitkwam.'

'Ik ben een kijker. Zonder scherpe observaties geen goede fantasie. Doordat ik kijk en minder deelneem, zit er enige afstand tussen mij en de wereld. Mensen in mijn omgeving worden daar weleens moe van, er is altijd een voorbehoud. Schrijven is ook vampirisme, je gebruikt wat je tegenkomt. Mensen vinden het niet erg dat ik hun verhalen gebruik, integendeel: er zijn er genoeg die teleurgesteld zijn dat ik hun verhaal niet opneem. Mensen houden ervan om leeg te worden gezogen.'

'Ik breng mezelf graag in situaties waarin ik iets meemaak, vandaar ook mijn afreizen naar Irak en Afghanistan. Nee, dat is geen variant op parachutespringen of bergbeklimmen. Ik ging naar de oorlogsgebieden omdat ik dacht dat ik op een originele manier over oorlog zou kunnen berichten. Vooral in Afghanistan heb ik dingen over mezelf geleerd die ik nog niet wist. Dat ik intens gelukkig kan worden van een raket die je op een haar na mist bijvoorbeeld: op zulke momenten voel je pas echt dat je leeft. Ik kan me voorstellen dat zoiets verslavend is. Militairen verschillen. Voor de een is de oorlog een nieuw bankstel, een ander probeert aan het burgerleven te ontsnappen. De ene motivatie is niet slechter dan de andere, een nieuwe bank is concreter dan het welzijn van alle mensen. Over Irak ben ik positiever gestemd dan over Afghanistan. Militairen die in Afghanistan folders uitdeelden om de bevolking te informeren over het gevaar van explosieven, kregen deze verscheurd terug. "Maar er was ten minste contact", was de reactie. Uitermate cynisch.'

'Mijn persoonlijke situatie? Ik heb een partner, en een moeder. Ja, dat vind ik zelf ook wel een grappig antwoord. Mijn moeder is mijn muze. Ze is alomtegenwoordig, we bellen elke dag. Ik wil graag vader worden, maar wil die beslissing weloverwogen nemen. Als kind ben je geen onbeschreven blad, je neemt de mankementen van generaties vóór je mee. Het is bijna grappig hoe iedereen zijn persoonlijke ellende in stand houdt. Wil ik dat mijn kind aandoen? Dankzij mijn moeder ben ik nu schrijver. Nee, ik ben net zo goed schrijver door de docenten die me van het Vossius Gymnasium stuurden. En door mezelf natuurlijk. Ik wil al die mensen niet hun rol in mijn leven ontnemen, maar uiteindelijk hoop ik dat ik iets van mezelf heb gemaakt dat alle verwachtingen overstijgt.'