De dood als meisje van acht
Herman Jacobs
Liefde is de oorzaak van de dood, wist men in de late oudheid al. In Arnon Grunbergs nieuwe roman Onze oom lijkt dat omgekeerd te moeten worden: de dood is de oorzaak van liefde. Of wie weet: de dood ís liefde?
'Tussen mens en chaos stond de formaliteit', denkt de moordenaar van haar ouders bij zichzelf. De kleine Lina, een meisje van een jaar of acht met prachtige lange zwarte vlechten, staat erbij en zwijgt. Majoor Anthony heeft reden om formaliteit op waarde te schatten: als de regels in acht waren genomen, dan bevond hij zich nu niet in deze uitzichtloos lijkende situatie.
Deze majoor is een deeltje van de machinerie die de militaire dictatuur in stand houdt in het verder naamloze land waarin Onze oom is gesitueerd. Hij is dus goed fout. Letterlijk: zijn werk is smerig, maar zelf is hij geen slecht mens, zelfs geen onaardige man. Hij leidt een 'operatie' die hem midden in de nacht naar het huis van Lina Siñani Huanca heeft gebracht, en is in een compleet fiasco terechtgekomen: een van zijn slecht opgeleide manschappen heeft de 'verdachte individuen', Lina's ouders dus, vol lood gepompt terwijl ze, nauwelijks wakker, nog in bed lagen. Het was een ongeluk: de man in het bed reikte naar iets op het nachtkastje. Niet naar een pistool. Naar zijn bril. Maar hoe kun je dat nu weten, in zo'n slecht verlichte verdachtenslaapkamer, als je een slecht opgeleide, gestreste korporaal bent? Welkom in Grunbergland.
Majoor Anthony besluit daarop zélf de regels te overtreden: hij neemt Lina mee naar huis. Iedereen gelukkig: het kind, dat anders in een weeshuis gestopt zou moeten worden en wie weet wat voor ellende tegemoet zou gaan; zijn vrouw, die nu dan eindelijk een kind van hem krijgt; hijzelf, die zo zijn huwelijk redt. De dingen kunnen soms eenvoudig zijn.
Het gaat dan ook lelijk mis - dit is wel een roman van Arnon Grunberg. De ondanks alles aandoenlijke majoor redt niet zijn huwelijk, zijn leven evenmin, en Lina maakt zich uit de voeten en komt in een opstandelingendorp terecht, waar ze zoals de anderen ook in de goudmijn gaat werken. In het hart van die mijn bevindt zich een soort afgodsbeeld, dat door de rebellen 'Onze oom' wordt genoemd, en aan wie ze offergaven brengen (drank, voedsel, sigaretten) opdat hun leven bij al dat gevaarlijke werk gespaard mag blijven. Eigenlijk niet wezenlijk anders dan wat de majoor doet, voor wie vadertje staat 'Onze oom' is.
De leider van de opstandelingen wordt 'de Dirigent' genoemd - Lina's leven blijft zich tussen generieke personen afspelen, want zij zal een van zijn minnaressen worden. En dan blijkt dat Grunberg weer wat nieuws heeft gevonden in zijn verkenning van de cirkels van de hel, zoals je zijn oeuvre tot nu toe zou kunnen omschrijven. Want dit is het credo van deze Dirigent in zijn strijd tegen het corrupte en onderdrukkende militaire regime: 'Haat is altijd sterker dan liefde, groter dan schoonheid. De haat is de waarheid, uit de haat vol vertwijfeling komt alle hoop voort. Zijn wanhopige haat is de toekomst waarop een betere wereld gebouwd zal worden. Haat is de overtreffende trap van liefde.' Tot zover eventuele illusies die men misschien mocht koesteren aangaande het wezen van de mens.
'Zijn wij gelukkig?' vraagt de majoor in het eerste deel van Onze oom aan zijn vrouw. Het is een vraag die in de loop van het boek een paar keer herhaald wordt, en steeds blijft ze even omineus klinken. Een wanhopige vraag, naar de bekende, treurige weg.
En toch... Lina denkt: 'Mij kan niets gebeuren, ik ben al dood.' En ook het weinige dat ze heeft, zal haar worden ontnomen - als het niet erger kan, kan het altijd wél nog erger, dat is Grunberg wel toevertrouwd. Maar ze overleeft. Ze wordt een succesrijke wapenhandelaarster. Ze wordt - misschien - zelfs toch nog moeder? De laatste zin van het boek suggereert het. Dood is liefde. En Grunbergs kracht is dat hij je zulke onmogelijkheden voor de duur van zijn woorden toch kan laten begrijpen.