Arnon Grunberg
De Volkskrant,
2003-06-13
2003-06-13, De Volkskrant

Beck en zijn stervende vogel; Angstaanjagende grappen in 'De asielzoeker' van Arnon Grunberg


Arjan Peters

'De portier is een invalide.' Geen opkikker, de openingszin uit Nooit meer slapen (1966) van W.F. Hermans, al benadrukte de auteur in een lezing uit 1987 dat de daaropvolgende zinnen aan die eerste het volle gewicht geven. Pas door de context verandert die zin van mogelijk-neutraal (een halve eeuw geleden waren portiers veelal oorlogsinvaliden, die geen pensioen ontvingen) in onmiskenbaar onheilspellend.

'De vogel is ziek.' Er zijn opwekkender ouvertures denkbaar dan deze uit De asielzoeker van Arnon Grunberg, maar ook in dit geval zijn het de daaropvolgende alinea's die de doorslag geven. De openingszin functioneert als een invalide portier die de romanwereld voor de lezer opent. De zieke in kwestie is geen huisdier, maar 'vogel' is de koosnaam van de (ongetrouwde) vrouw van Christian Beck, de hoofdpersoon van deze roman. Die denkt: 'Ziek, een woord als een klop op de deur die hij al een paar maanden eerder had verwacht, verbaasd dat ze hem nu pas komen arresteren.'

In voorgaande jaren is Beck een schrijver geweest, een humorist die ook wel een somber en bloederig verhaal kon schrijven, maar die tijd heeft hij achter zich gelaten.

Nu werkt hij in Gottingen bij een vertaalbureau voor gebruiksaanwijzingen, terwijl zijn vrouw (de vogel) aan de plaatselijke universiteit dierenonderzoek doet.

Maar de vogel is ziek, en als kenner zal zij wel weten wat dat betekent. In het ziekenhuis wordt bevestigd dat de vrouw stervende is. Even tevoren heeft zij te kennen gegeven, te willen trouwen. Nee, niet met Christian, maar met een wildvreemde uitgeprocedeerde asielzoeker uit Algerije: de twintiger Raf.

Omdat hij zich heeft voorgenomen zijn eigen verlangens af te schaffen, gaat Beck akkoord. De asielzoeker komt, en gaat bij Becks vrouw in bed liggen, terwijl de man des huizes zijn bed opmaakt onder de kapstok: 'Het is niet de eerste keer dat hij daar ligt, je slaapt er prima. Het is wel de eerste keer dat er een asielzoeker in zijn slaapkamer ligt.' De volgende dag gaat Beck zelfs een ontbijtje voor ze halen.

Hoewel deze verwikkelingen aanleiding geven tot gegrinnik, met name door Grunbergs grote vaardigheid in het schrijven van Pinteriaanse dialogen (raar en waar) en het broodnuchter registreren van surrealistische situaties en gedachten, blijft je voortdurend die openingszin als een zwaard boven het hoofd hangen.

Want Arnon Grunberg heeft wel iets gemeen met de hoofdpersoon. Kon de schrijver van Blauwe maandagen (1994) en Figuranten (1997) nog van een afstand worden beschouwd als een komediant met een wat wrang gevoel voor humor; met de roman Fantoompijn (2000), de eigentijdse 'lof der zotheid' De Mensheid zij geprezen (2001), en nu De asielzoeker (en de roman Gstaad 95-98, die hij schreef onder het pseudoniem Marek van der Jagt) wordt de komediant in Grunberg stilaan overvleugeld door een inktzwarte en onvermoeibaar redenerende moralist. Het verlangen van zijn vroegere personages het lot te ontlopen door vlug van rol en verblijfplaats te wisselen, door het eigen leven 'in scene te zetten', is een illusie gebleken. En dan kan Beck nog zo geoefend zijn in het ontmaskeren van illusies, de dood is groter dan hij.

De vogel heeft nog een wens: zelf geitenkaas maken. Dus gaat ze met de asielzoeker en Beck naar een geitenkaasboerderij in Frankrijk, gedreven door de Hollandse Wil en haar invalide zus Alexandra, die de melancholie danig aanwakkeren: 'Wils leeftijd is hem een raadsel, alles tussen de veertig en zestig is mogelijk. Hij begrijpt mensen die zich terugtrekken uit de wereld, maar hij begrijpt niet waarom die terugtrekking gepaard moet gaan met zo'n grote hoeveelheid geiten.'

Dat is de Grunberg zoals we hem kenden. Maar de geitenkaasboerderij-episoden worden onderbroken door een terugblik op een jaar of tien geleden, toen Beck en zijn vogel in Eilat woonden, waar zij in de woestijn dieren bestudeerde. Ook daar nam zijn vrouw al een zielenpoot in huis, de mismaakte Simon, die Beck zoveel afschuw inboezemde dat de verworpene zijn conclusies trok en heenging. Maar dan beseft Beck, die zo illusieloos mogelijk wil leven, alleen nog lichaam zijn, dat de mismaakte die unieke staat heeft bereikt. In een prachtige scene achtervolgt Beck de man, die onverstoorbaar een berg opklimt en in het landschap opgaat. Onbereikbaar.

Waardoor De asielzoeker geschiedenis kan gaan schrijven, is de huiveringwekkende passage in het bordeel in Eilat dat Beck met regelmaat aandoet, als tijdens de Golfoorlog plotseling gasmaskers moeten worden uitgedeeld aan hoeren en klanten, die na een luchtalarm met zijn allen naakt de schuilkelder (annex peeskamer) in moeten. Dan is dit boek een grap geworden die niet lollig meer is, maar angstaanjagend; een duivelse grap zoals Grunberg die om de haverklap maakt.

Smerig en zielig is het contact tussen klant Beck en het haveloze Oostblok-hoertje Sosha, zo pijnlijk en desolaat en op een onnaspeurbare manier toch liefdevol, dat de aanslag die Beck op haar pleegt om te voelen dat hij leeft (een Camus-achtige existentialistische daad), nog begrip wekt ook. Niet bij de politie-inspecteur trouwens (Ron), door wie Beck wordt verhoord - een sketch voor twee heren zoals we die aan Grunberg kunnen overlaten.

Zo pesterig als de stellingen van de advocaat nog zijn in De Mensheid zij geprezen (oorlog ruimt lekker op, liefde is een ordinaire pijnstiller die de oorzaken niet wegneemt, haat is eeuwig), zo uiterlijk ontdaan van de wil om nog een publiek te overtuigen zijn de vergelijkbare dodelijke waarheden die Christian Beck debiteert, zoals 'ervaringen zijn ondeelbaar, leven is door de dood vergeten zijn, het is een uitvinding van een gevaarlijke gek, geweld is het meest democratische middel om de illusie te voelen dat je meetelt op deze wereld.'

Zo gek zijn ze misschien in Göttingen en Eilat, maar niet hier, denkt de Nederlandse lezer wellicht. Om die af te straffen, laat Grunberg zijn hoofdpersoon na de dood van de vogel ook nog naar Amsterdam reizen (waar een travestiet zichzelf heeft opgeblazen in een bordeel, 'zestien doden', net als in het gedicht van Jan Campert, het worden er later zelfs zeventien), en naar een ordeloze talkshow die sprekend lijkt op Barend & Van Dorp.

Had die Beck niet vroeger een bloederig verhaal geschreven over een bom in Yab Yum? Aanzetten tot geweld dus! En was diezelfde Beck niet in Eilat gearresteerd, omdat hij een hoer een oog had uitgestoken met een schroevendraaier?

Zijn schuld wordt steeds groter. Hij zal opgesloten gaan worden. Maar tegelijk wekt Beck met zijn overpeinzing over de aard van de liefde die hem met zijn vrouw verbond, weer zoveel vertedering dat je hem voor veel minder gek of dom verslijt dan zijn omgeving.

De asielzoeker, nu ook nog weduwnaar, verlaat pas aan het eind zijn gastheer, om 'zijn volk te gaan bevrijden'. Dan is Beck werkelijk alleen. Niemand zal nog tot hem doordringen. En ook dit is het wonderlijke van de krachttoer die De asielzoeker is: dat gun je Beck zelfs. Die staat komt je niet eens als schrikbeeld voor.