Arnon Grunberg
De Standaard,
2003-06-12
2003-06-12, De Standaard

Grimmige roman van Arnon Grunberg; De onschuldzoeker


Onno Blom

In de vroege romans van Arnon Grunberg schrijnt onder de humor de tragiek. In zijn recentere werk lijkt het veeleer andersom te zijn. Het hoofdpersonage van Grunbergs jongste roman, De asielzoeker, komt tot de slotsom dat het leven uit zelfbedrog en illusies bestaat. Hij wordt enkel nog getroffen door alsmaar schaarser wordende onschuld. De asielzoeker is een dodelijk boek, dat een verontrustend beeld geeft van de moderne mens, aldus Onno Blom.

In het krankzinnige literaire universum van Arnon Grunberg is het de laatste jaren steeds grimmiger geworden. Weliswaar ging onder de oppervlakte van zijn romans altijd al een diepgewortelde tragiek schuil, maar in de wereld van Blauwe Maandagen en Figuranten was het in de eerste plaats de combinatie van absurditeit en humor die doel trof. 'Absurditeit zonder humor, zonder slapstick, is nauwelijks te verteren,' schreef Grunberg in een essay in 1995. Die uitspraak zou als een motto voor zijn vroege werk kunnen dienen.

Schrijnde in de vroege romans onder de humor de tragiek, nu lijkt het veeleer andersom te zijn. In het met de Gouden Uil 2002 bekroonde De mensheid zij geprezen, een averechtse moderne versie van Erasmus' Lof der zotheid, werden de duivelse kanten van de mensheid door een messianistische advocaat met verve verdedigd. De advocaat prees de luiheid en de leugen en brak een lans voor het voeren van oorlog. 'Net als de voorjaarsschoonmaak ruimt het lekker op.' Vorig jaar publiceerde Grunberg, onder zijn nom de plume Marek van der Jagt, zijn gruwelijkste roman tot nu toe. Verbluffend genoeg waren juist de weerzinwekkendste scenes uit Gstaad 95-98, het verhaal van een totaal verknipte, anaal gefixeerde kindermoordenaar, van een ijzingwekkende schoonheid.

Het 'schuldige' effect dat dat boek op de lezer uitoefende, een duister mengsel van walging en medeleven, kenmerkt ook het werk van de schrijver Christian Beck, de hoofdpersoon van Grunbergs nieuwe roman, De asielzoeker. 'Beck had iets aangeboord wat beter onaangeboord had kunnen blijven, een woede, haat zou je het misschien moeten noemen, blind, waarschijnlijk ongefundeerd en vulkanisch van aard.' Het joeg Beck zoveel angst aan dat hij besloot de pen neer te leggen. Hij werd vertaler van gebruiksaanwijzingen.

Beck verloor niet alleen het geloof in de kracht van het schrijven, maar ook het geloof in zijn eigen geluk. Hij ging het als zijn taak zien in het leven zelfbedrog en illusies te ontmaskeren, en werd louter nog getroffen door onschuld: 'Christian Beck zou je een onschuldzoeker kunnen noemen, een verzamelaar van onschuld, zoals iemand anders vlinders verzamelt. Hij voedt zich met de onschuld van anderen, zijn melancholie komt voort uit het besef dat zijn voedsel aan het uitsterven is, en dat hij bijdraagt aan dat proces.'

De belangrijkste bron van onschuld voor Beck is zijn vrouw, die hij 'vogel' noemt. Bij haar is hij aan het goede adres, want vogel is geneigd om het leed van de wereld alleen op haar fragiele schouders te nemen. Zij heeft zich voorgenomen de noodlijdenden zelf te helpen. Zo geeft vogel ineens de helft van zijn kleren weg aan onbekenden en haalt ze op een dag een mismaakte van de straat, om bij hen in huis te komen. Waarom? Dat leek haar gezellig, vertelde zij Beck, die daarop droogjes vaststelt: 'Een mismaakte als kerstboom, gezellig.'

Hoezeer Beck ook belang wil hechten aan onschuld, de barmhartigheid van vogel slaat hem bij tijd en wijle met verbijstering. Die verbijstering wordt totaal als bij vogel een dodelijke ziekte wordt ontdekt, en zij hem vertelt dat ze wil trouwen. Niet met Beck, maar met een asielzoeker. Morrend stemt Beck in met haar wens, en dat leidt tot vintage Grunberg-scènes als die in het stadhuis, waar Beck en zijn vrouw samen met de ambtenaar staan te wachten op de asielzoeker, die te laat is voor zijn eigen trouwerij met de vrouw van een ander. Als de asielzoeker eenmaal is gearriveerd, vraagt de ambtenaar: 'Hebt u een mooie reis achter de rug?'

Dat Beck de vernederende liefdadigheid van zijn vrouw wil ondergaan, heeft ook een concrete oorzaak. In hun vorige woonplaats, de Israelische kustplaats Eilat, bezocht Beck elke dag, behalve op Grote Verzoendag, het bordeel. Op een dag stak hij daar, na een schimmige schermutseling, een hoer een oog uit met een schroevendraaier. Niet eens opzettelijk, maar het gebeurde. Zijn vrouw geloofde hem eerst niet en dacht dat hij, nadat hij uit het politiebureau werd vrijgelaten, een wrange grap vertelde: 'Met een schroevendraaier, heb je die speciaal gekocht, of had je hem van huis meegenomen?'

Als tot haar doordringt dat hij de waarheid vertelt, ontsteekt zij in woede, maar verlaat hem niet. Ondanks alles blijft ze hem trouw, hoeveel ongeluk hij ook brengt. Waar Ewald Stanislas Krieg, de held van Figuranten, 'een wandelende verspreider van ongeluk' werd genoemd, ziet vogel in Beck een producent van pech. 'Ik produceer mijn eigen pech,' geeft hij toe, 'omdat zonder niet valt te leven. Volgens mij kunnen anderen dat ook niet, maar ze durven het niet te bekennen. Niets is ondraaglijker dan geluk, het is alleen te doen als je weet dat je op het punt staat het te verliezen. Houden van is een activiteit voor vliegvelden en stations, en crematoria natuurlijk. Ik produceer geen pech voor anderen, dat moeten mensen zelf maar doen, alleen voor mezelf. Dat is mijn verdediging.'

Door deze bizarre gedachtekronkels houden Beck en vogel (de associaties met vogelbekdier en pechvogel, die onmiddellijk door je hoofd schieten tijdens het lezen, zijn vast niet toevallig) elkaar gevangen. Bovendien wordt door het potsierlijke huwelijk tussen de asielzoeker en de stervende vrouw nog een derde ingesloten. Grunberg drijft de waanzin ten top door het driemanschap (ook al iets typisch voor de schrijver: zowel in Figuranten als in De heilige Antonio is er sprake van een curieuze menage a trois) samen naar een ecologische boerderij in Frankrijk te sturen om de laatste wens van de ten dode opgeschreven vrouw te kunnen vervullen: zelf geitenkaas te leren maken.

Het moge duidelijk zijn dat Grunberg in dit boek een satanisch genoegen ontleent aan het spelen met incorrecte associaties als die van allochtonen en geiten. Hij laat archetypes als de gedesillusioneerde man, de barmhartige vrouw, de hoer en de asielzoeker los in zijn benarde romanwereld om te zien wat er gebeurt. Want zo moet De asielzoeker worden gelezen: als een uitzinnig literair experiment. Met maatschappelijke zedenprekerij van welke richting dan ook, of zelfs met een moreel oordeel heeft dit niets te maken. Grunberg neemt geen standpunt in pro of contra de asielzoekers, net zo min als hij het opnam voor Dutroux toen hij in Gstaad 95-98 een kindermoordenaar van binnenuit beschreef.

Het lijkt misschien overdreven dit zo te benadrukken, maar het heeft er alle schijn van dat de kwestie Grunberg ook tijdens het schrijven heeft beziggehouden. In de plot van De asielzoeker laat hij Beck aan de schandpaal nagelen door journalisten die het onderscheid tussen literatuur en werkelijkheid niet wensen te maken. Na de herdruk van een oud verhaal van Beck, De kinderen van Yab Yum, waarin een bloederige aanslag op een beroemd Amsterdamse bordeel wordt beschreven, vindt zo'n aanslag werkelijk plaats. Beck wordt gevraagd of hij zich schuldig voelt, maar ontkent dat hij het geweld verheerlijkt: 'Het is niet meer dan logisch dat mensen zich aangetrokken voelen door het succes van geweld en vernietiging. Het is namelijk de grootste successtory uit onze geschiedenis, de enige die werkelijk over een lange adem beschikt, die niet opgeeft maar doorgaat. En iedereen kan erover beschikken, geweld is het meest democratische middel om de illusie te voelen dat je meetelt op deze wereld, dat je niet langer een object bent waarmee wordt geschoven, maar dat je handelt, en dat die handelingen ertoe doen, dat die verschil maken, dat die gezien worden, dat erop gereageerd wordt, dat je kortom serieus wordt genomen. Niet langer word je geschoven, je schuift zelf. Met wat ik langgeleden in een onbewaakt ogenblik zou hebben opgeschreven heeft dat allemaal niets te maken.'

De tirade van Beck, uitgesproken in een televisieprogramma a la Barend en Van Dorp, is opmerkelijk coherent na de chaotische ontwikkelingen die de roman tot dan toe hebben voortgedreven. Maar schijn bedriegt. Beck staat hier, een aantal bladzijden voor het einde van De asielzoeker, aan de rand van de afgrond waarmee ieder boek van Grunberg eindigt. En hoopt op verlossing. Die hoop is in Grunbergs literaire universum immer tevergeefs. Al schuilt er diep in die krankzinnige wereld wel degelijk oprechte emotie en gevoel, waaruit hoop zou kunnen worden geput. In de scherpzinnige tirades van Beck, bijvoorbeeld, en in de ontroerende scene waarin Beck door de sneeuw rent, weg van het ziekenhuis, en de asielzoeker hem volgt met de dode 'vogel' in zijn armen.

Met De asielzoeker heeft Arnon Grunberg opnieuw een dodelijk boek geschreven, dat speelt met de maatschappelijke noties van dit moment en dat je doet huiveren. Toch moet de opzettelijk opruiende titel van zijn roman niet letterlijk worden genomen, daarvoor speelt het personage van de asielzoeker ook een te kleine rol. Nee, uiteindelijk moet je concluderen dat Grunberg in zijn stuwende, repetitieve stijl een verontrustend beeld heeft gegeven van de moderne mens, die hartstochtelijk ergens thuis wil komen, maar nergens vaste voet aan de grond krijgt.