Arnon Grunberg
De Morgen,
2003-08-06
2003-08-06, De Morgen

Een geslagen hond : 'De asielzoeker' van Arnon Grunberg


Jos Borré

Bij vele auteurs is het verhaal dat ze vertellen een ruim bemeten vehikel om de lezer ergens naartoe te voeren. Naar de herkenning van zijn eigen levenssituatie, of naar een visie op de wereld, of naar de exploratie van het gemoed, of gewoon naar de overspoeling door emoties. Ontroering, melancholie, of aan de andere kant verontwaardiging, shock. De nieuwe roman van Arnon Grunberg leidt de lezer niet naar een of enkele van deze opties, maar naar allemaal, en het verhaal is in dat geheel slechts een aanleiding tot veel meer. Grunberg stikt van het talent om de eindeloze nuances in de ervaring van het leven treffend onder woorden te brengen, een reële ondergrond heeft hij daar nauwelijks voor nodig.

Beck heeft zijn verleden afgesloten en koestert een markante instelling tegenover het leven: de volstrekte illusieloosheid. "Alles waar mensen naar haakten, waar mensen voor vochten, voor leefden, had hij achteloos als futiliteit terzijde geschoven, als iets wat erger was dan een futiliteit, als bedrog." Daarmee denkt hij immuun te zijn voor al het onheil en de ontgoocheling die mensen te beurt vallen die iets trachten te realiseren in het leven, met ambitie of met een overtuiging, of in de intimiteit met of de zorg om iemand anders. In zijn verleden woonde hij met zijn partner in Eilat, waar zij onderzoek deed naar woestijndieren en hij regelmatig het bordeel aandeed. Met haar had hij geen seksueel contact meer, omdat zij voor hem zoveel andere persoonlijkheden belichaamde dat seks er ongepast bij was. Beck "zoekt ontroering in een vrouw (...). Geen bevrediging, geen zichtbaar en overdreven geuite liefde, geen bevestiging - wat zou er bevestigd moeten worden, hijzelf?" Op een dag bracht zijn vrouw een schooier mee naar huis die ze een vaste plaats gaf in hun huishouden.

Alleen in het bordeel kreeg Beck enige voeling met het wezenlijke leven. "Alleen in het bordeel, hield hij zich voor, kon hij ergens in geloven, werd hij een spiritueel mens, iemand die het mysterie kon aanvaarden, tenminste gedeeltelijk." Maar op een dag ging het ook daar fout met een schriel Oost-Europees meisje dat zich aan hem vastklampte. Tijdens een conflict verwondde hij haar met een schroevendraaier. Zijn schuldgevoel en bereidheid om te boeten bleken onnodig: het meisje was illegaal en een politieman wist zijn verklaring, tegen Becks zin voor de waarheid in, zo in te kleden dat de zaak werd geklasseerd. Wat Beck bijblijft van het moment zijn de redeloze woede die hij in zich bleek te dragen en een onverklaarbare triomf. Veel eerder is hij gestopt met schrijven omdat het te gevaarlijk was die woede aan te boren.

Beck volgt zijn partner naar Göttingen. Hij vertaalt nu tot zijn grote tevredenheid gebruiksaanwijzingen. (Die van het leven krijgt hij nooit onder ogen.) Als zijn partner terminaal ziek wordt, vraagt ze hem als gunst nog te mogen trouwen met een Algerijn die ze in het asielcentrum heeft ontmoet. Beck slaapt op een bank onder de kapstok, de Algerijn neemt zijn plaats in het bed van zijn vrouw in. Kort nadat een oud verhaal van Beck over een aanslag op het chique bordeel Yab Yum in Amsterdam opnieuw gepubliceerd is, blaast een jonge travestiet er zich op. De media willen een verband tussen de twee zien en graven ook in Becks verleden. Zijn illusieloosheid volstaat niet om hem te vrijwaren. Beck degradeert nog verder, tot weinig meer dan een geslagen hond.

Wat zei ik, geen verhaal nodig?

Je kunt dit verhaal op verschillende manieren lezen. Zo overvloedig zit het in veelzijdige analyses, wijze commentaren bij het gebeuren en markante bon mots gewikkeld, dat het, al naar gelang van de affiniteiten van de lezer, voor uiteenlopende interpretaties vatbaar is. Gaat het over schuld en boete? Of over de behoefte aan mededogen en verbondenheid, terwijl niemand echt uit zichzelf kan treden en de ander altijd onbereikbaar en onkenbaar zal zijn? Of gaat het over het grote zelfbedrog van de mens, dat Beck met een dubbelzinnige grondigheid en rigueur wil blootleggen, de ontmaskeraar van alle illusies? Gaat het over de onaantastbare macht van de media en hun onvoorwaardelijke roep naar political correctness? Het wezen van het geweld? De bedrieglijkheid van wat wij de meest gangbare emoties achten? Of over de suggestie dat iedereen in dit leven een ontheemde asielzoeker is, per definitie eenzaam, machteloos, op de dool en een overlast voor zijn omgeving?

Onmiskenbaar eigen aan Grunberg ligt boven op dit alles als een drukkend doorzichtig waas het aparte levensgevoel dat hij zijn hoofdpersonage meegeeft. Het gevoel niet anders dan dwars en ongemakkelijk in het bestaan te passen. Niet in overeenstemming te kunnen of willen leven met de geplogenheden. Geen boodschap te hebben aan het gangbare. Beck is aanhanger geworden van de overtuiging dat het leven niet iets is om je aan te begeven, dat het niets betekent, niets oplevert, dat je je er beter niet in engageert. Hij zegt wel van zichzelf dat hij zijn eigen bestaan inricht en in de hand heeft, maar eigenlijk is hij tot diep in zijn vezels een onaangepaste. In zijn verregaande en onwrikbare verantwoording van Becks levenswijze koketteert Grunberg zelfs met zijn verworpen staat. Voor de buitenstaander levert Becks overtuiging hem niets meer op dan kwelling en vernedering. Zijn morele masochisme is stuitend en verwerpelijk.

Het gevoel van volstrekte hopeloosheid keert Grunberg graag en vaak om als grijnzend of schrijnend absurde galgenhumor. Beck leeft ver voorbij de laatste illusie, daar waar alle verlangens zijn verschrompeld, alle functies doorgebrand. Zelfs de literatuur heeft hij afgezworen als waardeloos: "alles wat literatuur wil zijn is irrelevant, de Efteling is stukken relevanter." In zijn onbereikbare opstelling tegenover het leven en in de toon waarop hij zijn verworpenheid vertolkt, gaat een grote morele provocatie schuil, die het de lezer onmogelijk maakt onverschillig te blijven. Zijn ironische distantiëring heeft vaak zelfs boosaardige of wrede trekken. "De mens is een zoogdier dat er zich niet bij kan neerleggen dat er geen veiligheid bestaat en die dat tekort compenseert met een intense verspreiding van huiselijkheid." Dat is ook het imago waaraan Grunberg handig werkt: hij is altijd onvoorspelbaar, verrassend, beweeglijk, onvatbaar en cru. Hij presenteert zijn boeken als de verbluffende realisaties van zijn talent, maar hij zit er niet in zoals een ander auteur zich met zijn werk identificeert. Grunbergs proza is een spectaculaire voorhang waarachter hij zichzelf, al dan niet in de vermomming van een ander auteur, schuilhoudt. De echte Grunberg laat zich niet kennen.

Toch is dit de meest uitgesproken roman van Grunberg tot nu toe. Veruit de minst frivole, de minst lichte. In De asielzoeker exploreert Grunberg in de hedendaagse condition humaine de grote emoties tot in de verste uithoeken. Met de bevindingen daarvan bouwt hij een geladen portret op van een man die weleens representatief voor de mens van vandaag zou kunnen zijn, uitgeleefd, reddeloos, verloren gegooid in een waanzinnig bestel zonder rede of samenhang of zin, met slechts heel vage, maar zoals alle andere emoties meestal afgeknepen hoop op een ultieme redding. Zegt Beck: "Uiteindelijk kun je mijn leven als een bewijsvoering zien om de definitieve misdadigheid van deze schepping vast te stellen."