Arnon Grunberg
NRC Handelsblad,
2004-09-17
2004-09-17, NRC Handelsblad

Het mes is warmer dan de mens; Arnon Grunberg bekommert zich in 'De joodse messias' om geen enkel taboe


Pieter Steinz

Vergeet Vestdijk. Met acht romans en even zoveel andere boeken in tien jaar is Arnon Grunberg alias Marek van der Jagt (33) de enige Nederlander van wie je met recht kunt zeggen dat hij sneller schrijft dan God kan lezen. En zo zou het kunnen zijn dat God nog bezig was in De asielzoeker, Grunbergs vorig jaar verschenen en nu voor de AKO-prijs genomineerde roman, toen gisteren De joodse messias werd gepresenteerd. Misschien was Hij wel net aanbeland bij de op een na laatste scene van De asielzoeker, waarin de hoofdpersoon Christian Beck tijdens een televisie-interview wordt geconfronteerd met de misdaad die die zijn leven een andere wending heeft gegeven. Beck heeft altijd gedacht dat hij per ongeluk een prostituee een oog heeft uitgestoken; maar plotseling vraagt hij zich af waarom hij zich dat moment dan als een triomf herinnert. 'Misschien is het bevrijdend,' denkt hij, 'om eindelijk toe te laten wat ontoelaatbaar is, bevrijdend je te laten gaan, alles wat is opgekropt los te laten, vrij van alle verantwoordelijkheden te exploderen.'

Becks mijmering had het motto kunnen zijn van De joodse messias, een overweldigende, veelomvattende roman waarin Grunberg de grote thema's uit zijn vorige boeken (eenzaamheid, gefnuikte illusies, de strijd tegen hypocrisie en autoriteit, de erfenis van de Holocaust) uitvergroot zonder zich te bekommeren om lange tenen, oude taboes en moeders porseleinkast. Niet dat de schrijver zich in het verleden veel heeft aangetrokken van politieke correctheid of andere fijngevoeligheden. Al in zijn debuutroman Blauwe maandagen (1994) maakte hij de Shoa - en vooral de gelijknamige film van Claude Lanzmann - tot onderwerp van spot. Drie dagen na de vernietiging van de Twin Towers beschreef hij in een column hoe zijn leven in New York gewoon doorging ('Ik maak me zorgen waar ik vanavond goed kan eten'). En in de door Marek van der Jagt geschreven roman Gstaad 95-98 (2002) wekte hij sympathie voor een oversekste pedofiele moordenaar.

De joodse messias, het levensverhaal van de kleinzoon van een SS'er die zich opwerpt als de trooster der joden ('de vijanden van het geluk'), zal nog wel meer wenkbrauwen doen fronsen. Vanaf de eerste zin, waarin de grootvader van Xavier Radek wordt aangeduid als 'niet zo'n slampamper van een opa die achter zijn schrijftafel bleef zitten ... nee, een gentleman die het handwerk van de dood verstond', vanaf die eerste lange zin lijkt Grunberg geheel 'vrij van alle verantwoordelijkheden te exploderen.' En waarom niet, onderstreept de alwetende verteller in De joodse messias: 'De oorlog was ver weg, die oorlog in ieder geval, andere oorlogen ook, en tegen de tijd dat Xavier zich voor de vijanden van het geluk begon te interesseren, hadden deskundigen vastgesteld dat de Tweede Wereldoorlog nu eens en voor altijd een afgesloten hoofdstuk was.'

En dus kan de hoofdpersoon in alle onschuld tegen een rabbijn zeggen: 'De joden hebben ook Lebensraum nodig.' Hij kan mopperen over het feit dat zijn joodse vrienden beantwoorden aan alle cliches die over hen de ronde doen ('Zoals sommige vrouwen vragen om verkrachting, zo vragen sommige joden kennelijk om een pogrom'). Zijn antisemitische moeder kan beweren dat 'de Israeliet van nature een fascist' is, en dat jodenhaat de enige liefde is die de naam verdient. Zijn orthodox-joodse geliefde kan Mein Kampf omschrijven als een fascinerend boek ('Het heeft vaart, er zit humor in en volgens mij heeft de schrijver een verhaal te vertellen'). Voeg daarbij dat Adolf Hitler in De joodse messias consequent wordt aangeduid als Je-weet-wel-wie, alsof hij de boze tovenaar is uit de Harry Potter-boeken, en dat het voorlaatste hoofdstuk is getooid met de titel 'Het ten onrechte verwaarloosde gedachtegoed van Streicher en Himmler', en het zal duidelijk zijn dat Grunberg in zijn nieuwe roman de provocatie zoekt.


Na Auschwitz kan je geen gedichten schrijven, vond Theodor Adorno; Paul Celan bewees het tegendeel. Van de jodenvervolging mag je geen melodrama maken, meende men tot in de jaren zeventig; maar na de televisieserie Holocaust zag niemand daar meer een been in. Hitler kun je niet tonen als een gewoon mens, zegt men, maar in Duitsland bewijst de film Der Untergang de zinloosheid van die stelling. Over de Tweede Wereldoorlog mag je geen grappen maken; Israel mag je niet kritiseren; met de joden moet je medelijden hebben - allemaal afgedankte idees recues waaraan Arnon Grunberg, zelf zoon van joodse oorlogsslachtoffers, geen boodschap heeft. Zoals de vrouw van de Baselse rabbijn in De joodse messias tegen haar man zegt: 'Ik zeg stinkjoden wanneer ik er zin in heb. Ik laat me niet meer door jou de wet voorschrijven. Wat ik mag zeggen, en wat ik niet mag zeggen.'

Grunberg is een auteur provocateur, de Nederlandse pendant van Michel Houellebecq, die in romans, essays en interviews meedogenloos tekeer gaat tegen onder meer de generatie van '68 en de islam. Net als Houellebecq weet Grunberg goed hoe hij de media kan bespelen - in het geval van De joodse messias niet alleen door het laten lekken van de explosieve inhoud en het regisseren van de voorpubliciteit (een zelfgeschreven interview in Joods Journaal, een interviewtournee voordat de roman in de winkel lag, een presentatie op joods nieuwjaar in een Amsterdamse shoarmazaak), maar ook door de keuze voor Vassallucci, de uitgeverij van een van de monumenten van de joodse cultuur in Nederland, de Jiddische Bibliotheek. Sterker nog, de nieuwe roman verschijnt tegelijkertijd onder de titel De Grote Jiddische Roman als deel 13 van de Jiddische Bibliotheek, hoewel er zegge en schrijve zeventig woorden Jiddisch in het boek te vinden zijn: twee zogenaamd door Xavier en zijn geliefde Awromele vertaalde zinnen uit Hitlers Mein Kampf. En Grunberg zou Grunberg niet zijn als hij in zijn roman niet ook nog een scherp aanvalletje op de prestigieuze Jiddische Bibliotheek verstopt had; namelijk wanneer Xavier naar Jiddische liederen luistert en daarover opmerkt: 'De restanten van een gedecimeerde cultuur werden zo netjes opgewarmd en in plastic bakjes aan het publiek voorgezet.'

Genoeg over het format van De joodse messias, genoeg over de persona van de schrijver, genoeg over de marketingtechnieken van zijn nieuwe uitgeverij. (Ter gelegenheid van De asielzoeker voer Grunberg een week lang met een geit op een boot over de Nederlandse binnenwateren, en dat liet onverlet dat de roman over een gedesillusioneerde schrijver het literaire hoogtepunt van 2003 was.) Wat telt is de nieuwe roman, en die is uniek in de Nederlandse literatuur - hoogstens vergelijkbaar met de romans van Marek van der Jagt. De overeenkomsten met het werk van Grunbergs favoriete buitenlandse schrijvers - Portnoy's Complaint van Philip Roth, Pippi Langkous van Astrid Lindgren - zijn minder opvallend dan in Blauwe maandagen of De heilige Antonio (1998). Het enige boek waaraan ik bij het lezen van De joodse messias herhaaldelijk moest denken (Mein Kampf uitgezonderd, maar dan om andere redenen) was American Psycho van Bret Easton Ellis. Niet alleen omdat Grunbergs roman dezelfde nihilistische en karikaturaal gewelddadige sfeer ademt (zo beschrijft hij het frituren van de voeten van een shoarmatenthouder), maar ook omdat hij de lezer verplaatst in de geest van een psychopaat die gehoorzaamt aan de wetten van zijn eigen logica.

Xavier Radek, de zelfverklaarde 'trooster der joden' die bezeten is van het lijden in de wereld, is een jongen met een ongelukkige jeugd: zijn vader, een uithuizige architect, sterft jong, en zijn moeder is gefrustreerd door een leven van schamele seks en gesublimeerd antisemitisme. In een psychologische roman zou dat genoeg zijn om te verklaren waarom de hoofdpersoon zo'n vreemde toekomst voor zich uitstippelt; in De joodse messias wordt alleen gezegd dat Xavier 'anders was dan anderen. Geroepen. Gekozen. Gebrandmerkt.' Uit nieuwsgierigheid (en niet uit puberale recalcitrantie, zoals zijn ouders denken) bezoekt hij vanaf zijn veertiende een synagoge, een paar jaar later gaat hij zwemmen met zionistische jongeren, omdat hij ontdekt dat het zionisme een ideaal is 'dat hem als gegoten zat. Een maatpak.' In het licht van de wapenfeiten van zijn opa ziet hij zichzelf als 'de ironie van de geschiedenis';de lezer kan denken dat het de spirit of place is van Xaviers thuisstad Basel, waar Theodor Herzl immers in 1896 het eerste zionistische congres organiseerde.

Plot is ondergeschikt in De joodse messias, zoals in de meeste boeken van Grunberg. Het is een schelmenroman, die wordt aangedreven door Xaviers ambitie om - als goj - deel uit te maken van het uitverkoren volk en om het zo veel mogelijk te troosten. Na de fase van het zwemmen met zionisten neemt hij zich voor om de Grote Jiddische Roman te schrijven, want 'wat troost beter dan een roman in een taal waarvan iedereen zegt dat die aan het uitsterven is? ... Xavier zou zorg dragen voor de laatste maar hartverscheurende stuiptrekking van een bijna dode taal. Precies zoals het hele leven zou moeten zijn, een laatste maar hartverscheurende stuiptrekking voor het sterven.' Als hij zich realiseert dat de Grote Jiddische roman al geschreven is, namelijk door Je-weet-wel-wie, neemt hij zich voor om Mein Kampf dan maar in het Jiddisch te vertalen - een taak die hem alle vrije tijd van zijn leven zal kosten, te meer daar hij eerst nog Jiddisch moet leren.


Xavier vindt een joodse geliefde, de onorthodoxe rabbijnszoon Awromele, die hem helpt bij het vertalen en hem bovendien voorstelt aan iemand die hem goedkoop wil besnijden. De illegale besnijdenis wordt een drama, maar maakt van Xavier wel een lokale beroemdheid; bovendien inspireert de teelbal die en passant is afgezet hem tot een carriere in de kunst. Drijvend in een potje met sterk water wordt de blauw uitgeslagen bal, bijgenaamd Koning David, een vast element in de schilderijen die Xavier van zijn moeder maakt en op grond waarvan hij zelfs wordt toegelaten tot de Amsterdamse Rietveld Academie. Lang houdt hij het ook daar niet uit, en aan het eind van het boek vinden we Xavier en Awromele terug in Israel, waar ze een bliksemcarriere maken in de politiek, culminerend in een door premier Radek aangezwengelde wereldkernoorlog die verdacht veel lijkt op het bijbelse Armageddon.

Is Xavier in het eerste deel van De joodse messias een jonge Hitler, met zijn ene bal en zijn rancune tegen de kunstacademie die hem te kennen gaf dat hij beter een bloemenzaak kon beginnen, in de laatste honderd bladzijden wordt hij meer getekend als een Israelische Pim Fortuyn ('de kiezers wilden geen leider zonder fouten. Ze wilden een van hen, althans een man van wie ze konden denken dat hij een van hen was. ... Dat iemand met zijn geaardheid minister-president van de joodse staat kon worden vond men een hoopvol teken'). Anders dan Hitler of Fortuyn heeft Xavier weinig met de werkelijkheid te maken. Hij is de voornaamste marionet in de grand guignol die De joodse messias is; iemand op wie geen lezer zou willen lijken en van wie hij van tijd tot tijd zal walgen, maar die niettemin een boek lang blijft boeien omdat zijn motieven zo menselijk en herkenbaar zijn.

Xavier leeft voor een ideaal - en weigert zich erbij neer te leggen dat het zionisme voor hem, als telg uit een antisemitisch geslacht, niet de handigste keuze is. Hij wil liefde - maar moet zijn levenspartner delen met honderden anderen omdat de mooie Awromele een allemansvriend is ('Mijn moeder zegt: wij joden hebben al zo'n slechte naam, daarom moeten we op het meeste ja zeggen'). Hij wil communiceren met de wereld - en kan hij het helpen dat communicatie voor hem in de eerste plaats pijn is? Hij is bereid zich op te offeren, net als de pelikaan, die volgens de christelijke traditie zijn jongen met zijn eigen bloed voedt - een parallel met Jezus. Xavier Radek, de roman laat er geen twijfel over bestaan, is de messias van de joden, en het is de ironie van de geschiedenis dat hij hen uiteindelijk samen met de rest van de wereld zal vernietigen.

In zijn zelfinterview in Joods Journaal beaamt Arnon Grunberg dat er in zijn boeken geen normaal mens voorkomt, en haast hij zich te zeggen dat de normale mens net zo'n mythe is als de nobele wilde. Xavier is dan ook niet het enige personage in De joodse messias waaraan een steekje los zit. Wat te denken van de bijna-blinde besnijder die zijn huis vol met koosjere kazen heeft liggen omdat daar meer handel inzit dan in het weghalen van voorhuid? Of van de autistische rabbijn die zich opgelucht toont als hij geconfronteerd wordt met het oplevende antisemitisme ('Het was hem op bepaalde dagen niet meer duidelijk of hij op de komst van de Messias of op die van de antisemiet wachtte')? Of van de moeder van Xavier, die behalve de joden ook haar enig kind blijkt te haten, en die zo teleurgesteld is in haar vriend dat ze seksueel soelaas zoekt in zelfverminking met een roestvrijstalen keukenmes - onder het motto 'Het mes is warmer dan de mens'?


Xavier Radek beweegt zich in een waanzinnig universum, dat zal geen fan van het werk van Grunberg verrassen. Juist de als volkomen logisch opgediste absurditeiten maken De joodse messias tot een wild grappig boek. Een besnijdenis die op een bloedbad uitloopt, een potenrammer die Kierkegaard citeert, een religieus leider die God dankt voor de redding van zijn zoon door drie dagen lang niet naar een massagesalon te gaan en tot het eind van de maand niet aan transseksuelen te denken - Grunberg beschrijft het allemaal droogjes, in de hem typerende stijl die lange ademloze zinnen afwisselt met laconieke dialogen en (quasi-)filosofische monologen met komische oneliners. Wie niet al op bladzijde 14 begint te grinniken om de reactie van Xaviers ouders op zijn synagogebezoek ('Ze hadden liever gehad dat hij naar de hoeren was gegaan, als hij dan toch het exotische moest opzoeken, maar je kon niet alles hebben'), doet dat wel vijf pagina's later wanneer Xavier geconfronteerd wordt met zijn eerste maaltijd aan een joodse tafel: 'Verfijnd was het niet, ze moesten nog zeker veertig jaar door de woestijn zwerven voordat ze bij de nouvelle cuisine zouden uitkomen, maar ze hadden een gezonde eetlust.'

Stijl is Grunbergs belangrijkste kwaliteit. Hij is net als Gerard Reve iemand van wie het literaire DNA doorschemert in elke alinea die hij schrijft. (In Grunbergs geval is dat zelfs wetenschappelijk bewezen, toen een Italiaans computerprogramma hem in 2002 op basis van objectieve tekstvergelijking aanwees als de schrijver van Marek van der Jagts roman De geschiedenis van mijn kaalheid.) Het is in de compositie, in het vasthouden van de spanning, dat er aan de romans van Grunberg vaak iets schort. Dat was al bij Blauwe maandagen, dat na 120 sublieme bladzijden verzandde in eentonige schetsen van het hoerenlopersleven. Het was ook zo bij Figuranten en Fantoompijn, die tegen het einde een beroep deden op het ploegvermogen van de lezer. En zelfs in Grunbergs beste roman, De asielzoeker, zijn passages aan te wijzen die het verhaal ophouden en de aandacht doen verslappen.

De joodse messias, net als het beste werk van Grunberg/Van der Jagt een knappe aaneenschakeling van tragikomische scenes, heeft ook zo'n schoonheidsfoutje: de laatste hoofdstukken, die breken met het ritme van de rest van het boek doordat ze in minder dan zestig pagina's (iets meer dan een tiende van het totaal) de rest van Xaviers leven en zijn carriere in Israel samenvatten. Het leest vlot genoeg weg, en het is zeker niet minder grappig dan de rest van Xaviers belevenissen; maar ik kon me niet aan de indruk onttrekken dat de schrijver hier in de zesde versnelling ging omdat hij niet goed wist hoe hij er een eind aan moest maken. De apocalyps waarmee het boek besluit heeft dan ook veel weg van een deus ex machina.

Maar een boek leeft niet bij plot en slot alleen. Grunbergs 'Grote Jiddische Roman' is veel meer dan een variatie op het oude verhaal van een jongen die denkt dat hij de Messias is: het is een feest van mooie citaten en sick jokery; een polemische afrekening met de omzichtige manier waarop in Nederland met de joden en het joodse verleden wordt omgegaan; en vooral een nachtmerrieachtige blik op de hardheid van de wereld en de eenzaamheid van de moderne mens. In al die opzichten is De joodse messias een synthese van de romans van Arnon Grunberg (met al hun tragische slapstick) en van Marek van der Jagt (met hun perverse wereldverbeteraars in de hoofdrol). Opwekkende kost is het niet, met hoeveel humor de gruwelijkheden ook worden opgedist. Maar zoals premier Radek zegt tegen de Hamasleider met wie hij onderhandelt over spreiding van zelfmoordaanslagen en vergeldingsacties: 'Een beetje bang maken is goed, dat is de taak van de kunst. De toeschouwer een beetje leren griezelen, de deelnemer het lachen doen vergaan, maar de anderen moeten nog wel hun huis uit kunnen om boodschappen te doen.'