Arnon Grunberg
De Standaard,
2004-11-25
2004-11-25, De Standaard

De lachspiegel van het geslachtsdeel


Kathy Mathys

Arnon Grunberg is een groot bewonderaar van Buster Keaton. Die was een meester in de slapstick, een genre dat Grunberg als volgt omschrijft: ,,Iemand wil iets en probeert dat iets op allerlei bespottelijke manieren te bereiken, maar wordt daarin op al even bespottelijke wijze gedwarsboomd.''

Volgens Grunberg kan een dosis slapstick het absurde draaglijk maken. Wie de voorbije weken de indruk kreeg dat De joodse messias een loodzwaar boek is, kunnen we geruststellen. Ondanks - of misschien wel dankzij - de complexe thematiek is dit een bijzonder komisch boek. Grunberg maakt met slapstick zijn pijnlijke scènes beter verteerbaar. Dé slapstickscène uit De joodse messias beschrijft de catastrofale besnijdenis van Xavier Radek. Radek wil deel uitmaken van het joodse volk en zich laten besnijden. Radeks joodse vriend Awromele klopt aan bij meneer Schwartz, die erin toestemt om Radek voor een habbekrats onder handen te nemen. Het loopt al fout bij Radeks eerste aanblik van huize Schwartz. De lakens in Schwartz' bed zijn duidelijk al maandenlang niet gewassen. Tot zijn ontzetting stelt Radek vast dat zijn besnijder halfblind is. Natuurlijk loopt het mis: ,,Wat zich tussen Xaviers benen bevond was de lachspiegel van het geslachtsdeel''. Vierentwintig uur later wordt een doodzieke Xavier afgeleverd in het hospitaal; hij zal het voortaan met één teelbal moeten stellen.

Grunberg is niet enkel een meester in groots opgezette slapstickscènes. In bijna al zijn dialogen zitten komische accenten en telkens wanneer dramatiek de kop dreigt op te steken, komt Grunberg aanzetten met een ironische bemerking. Zo wordt de sterfscène van Radeks vader onderbroken door een intermezzo over een transseksuele masseur die tevergeefs zit te wachten op zijn volgende klant, de stervende vader Radek.

Voor Grunberg is ironie een middel dat de pijn verzacht. Toch kan niet iedereen zich vinden in Grunbergs aanpak en sommige critici wrijven de auteur nihilisme aan. Als elke aanzet tot emotionaliteit ontkracht wordt met een ironische kwinkslag, wat blijft er dan nog heel? Schetst Grunberg in zijn romans een nihilistisch, of zoals hij zelf beweert, een masochistisch universum (De Standaard, 23.9.4) ? Zo lijkt het in ieder geval, wanneer we nog eens bladeren door Grunbergs debuut Blauwe maandagen : ,,Ik zag alle mensen die ik kende, dag in dag uit bedelen om een kruimeltje liefde dat ze elkaar vervolgens toewierpen als een stuk brood aan een schurftige hond.'' Toch is het hoofdpersonage uit deze roman nog niet alle hoop verloren, al stelt hij dat mensen ,,zo vervangbaar zijn als een plastic tas''. Hij wijst enkel het leven af dat hij kent, niet het leven op zich.

Robert Mehlman, het hoofdpersonage uit Fantoompijn , is volgens zijn vrouw een verramsjt mens, iemand die liegt om de wereld op afstand te houden. De asielzoeker wordt vaak bestempeld als nog somberder dan Fantoompijn , al is het ook hoopvoller. Hoofdpersonage Beck wil elke emotie ontmaskeren. Toch merkt hij aan het eind van zijn zoektocht dat hij het niet altijd bij het rechte eind had. De joodse messias zit vol gruwelen en pijn. Is de roman daarom ook nihilistisch of masochistisch? Verzacht humor de pijn of banaliseert Grunbergs ironie intense emoties?