Arnon Grunberg
Vrij Nederland,
2004-09-18
2004-09-18, Vrij Nederland

De vernietiging van de wereld


Jeroen Vullings

Arnon Grunbergs lijvige nieuwe roman 'De joodse messias' is zo nietsontziend dat zelfs de schrijver gevaar loopt. Hoe moet dat verder? Zal na lezing van of - waarschijnlijker - na opruiende berichtgeving in de media over De joodse messias zich eindelijk weer eens een gekwetst volksdeel roeren? Arnon Grunbergs nieuwe roman kan immers gelezen worden als een weloverwogen provocatie. Dat is in Nederland tenslotte al ongeveer een halve eeuw, sinds de hoogtijdagen van W.F. Hermans en (toen nog) Gerard van het Reve, niet meer gebeurd. De affaire in de jaren tachtig rond het al dan niet vermeende antisemitisme in Frans Kellendonks roman Mystiek lichaam was toch eerder een kwestie voor de literaire kritiek, niet voor verontwaardigde kamerleden. Voor wie nu op Grunbergs uitnodiging in wil gaan, liggen twee opvallende citaten klaar. Beide zijn gelicht uit een monoloog van de moeder van de hoofdpersoon. Eerst deze: 'De grootste fout van het fascisme was de strijd tegen de Israëliet. Als het fascisme de Israëliet had ingelijfd (...), dan was het fascisme nu nog een vitale stroming geweest, de belangrijkste stroming in Europa was het dan geweest. Kijk naar de Palestijnen. De Israëliet is van nature een fascist, het zit in zijn bloed, het stroomt door zijn aderen.' En dan, als uitsmijter: 'Maar als Je-weet-wel-wie (Adolf Hitler - JV) zijn karwei had afgemaakt, hoewel ik ertegen was, en ertegen ben, maar als, stel, als een gedachteexperiment, dan was het Midden-Oosten nu geen kruitvat geweest. Dan had dat kruitvat nu niet op de stoep van Europa gelegen.'

Lezers zullen daar maling aan hebben, maar - los van het feit dat deze uitspraken in een roman staan - is de context in dit geval natuurlijk cruciaal: aan het woord is een behoorlijk gestoorde vrouw, die bovendien vasthoudt aan de denkbeelden van haar gesneuvelde vader, een fanatieke SS-kampbeul. Blijft staan dat een discussie over een licht ontvlambaar onderwerp als het Israelisch-Palestijnse conflict menig gezellig bedoeld avondje kan doen ontaarden. Waarbij de nuance, zeker die met betrekking tot de vrijheid van een romancier om zich achter een personage te verschuilen, snel sneuvelt.

Er is meer. De joodse messias lijkt wel een bijltjesdag voor taboes in te willen luiden. Het ene na het andere beladen onderwerp passeert de revue: van nazidenkbeelden tot pedofilie. Dat bewerkstelligt Grunberg vooral door zijn hoofdpersoon, de in Bazel woonachtige jongen Xavier Radek, die uiterlijk een treffende gelijkenis ondervindt met zijn betreurde SS-opa, vrijelijk zijn obsessie te laten uitleven. Met 'de joden'. Waar mannelijke leeftijdsgenootjes alleen belangstelling hebben voor meisjes, is het bij hem een en al joden wat de klok slaat. Leren kennen wil hij ze, deze 'vijanden van het geluk'. Hij wil ze fotograferen, op de hoogte raken van hun gebruiken. Binnen zijn perspectief zijn joden een soort lieve diertjes. Zelfs sluit hij zich aan bij een vereniging van jonge zionisten om met hen in de Rijn te gaan zwemmen. Op een gegeven ogenblik raakt hij bevriend met Awromele, een oversekste jongen uit een orthodox joods milieu en de zoon van iemand die zich uit lucratief motief als rabbijn voordoet. Dat geeft Grunberg de gelegenheid heel wat opvattingen en zeden uit deze gelovige hoek door de mangel te halen. Vast niet leuk om te lezen voor gelovigen, maar binnen de Nederlandse literatuur is dat natuurlijk eerder gedaan: Maarten 't Hart over de ouderlingen uit zijn jeugd, Wolkers, en heel wat anderen. Het vernuftige en kwetsende schuilt in Grunbergs gebruik van al die clichés over joden, veelal geput uit antisemitische hoek. Dat ze de media zouden controleren, dat ze geldbelust zouden zijn, altijd in de weer met handel, en meer. Niet alleen laat hij Xavier zulke opvattingen te berde brengen of bespreken met zijn joodse vriend, ook wordt zo'n onzindelijke opinie af en toe bewaarheid door een verhaalsituatie. Komt Xavier voor een medische ingreep, een illegale besnijdenis, thuis bij de oude heer Schwarz, probeert die hem omgevraagd koosjere kazen aan te smeren.Geruime tijd leest De joodse messias als een absurde komedie over misverstanden.

Dat heeft natuurlijk te maken met Xaviers krankzinnige ambitie om de joden te 'helpen'. Deze filosemiet werpt zich op als bestrijder van ironie en moreel relativisme en neemt zich grote daden voor. Hij wil de joden verlossen van hun lijden en van hun reputatie. 'Hij zou de Grote Jiddische Roman gaan schrijven. Om de joden structureel te kunnen troosten.' Ook wil hij Mein Kampf in het Jiddisch vertalen, zodat alle joden de inzichten van Adolf Hitler deelachtig kunnen worden. 'Eindelijk hadden de joden een vriend. (...) Daar ging hij, de vriend van de joden.' Met zo'n vriend heb je geen vijand meer nodig. Maar eerst moet hij het vertrouwen winnen van de leden van het uitverkoren volk. Dus doet hij zich voor als een zoon van geassimileerde joden, die zó weinig aan hun roots deden dat ze hem niet eens als baby hebben laten besnijden. Dit nieuws hakt erin bij Awromele, die hem vervolgens in contact brengt met een illegale besnijder, die voor een spotprijsje zal werken. Dat meneer Schwarz al enkele decennia niet meer gepraktiseerd heeft, moet Xavier - die zich vanwege zijn rol gedwongen ziet door te zetten - maar voor lief nemen.

Uit alle mogelijke signalen begrijpen we dat Xavier beter direct rechtsomkeert kan maken. Zo is de bejaarde besnijder al halfblind en oogt hij wat verwaarloosd, gedraagt hij zich zonderling, bovendien trillen zijn handen, lust hij wel een slokje, en neemt hij niet de medische hygiëne in acht die bij zo'n gevoelige operatieve ingreep toch gewenst is. Tergend, met een feilloze gebruikmaking van dramatische ironie, smeert Grunberg die besnijdenisscène uit. Het ergst zijn de schijnbaar achteloze, perfect getimede terzijdes. Zo weten zijn ouders van niks: 'Hij had zijn moeder verteld dat hij met wat vrienden ging wandelen. "Pas maar op," had ze gezegd. "Ze hebben onweer voorspeld."' Onweer: een bagatel vergeleken bij de naderende verminking. Meneer Schwarz schiet uit. Daar blijft het niet bij. De ellende die Xavier zal ondervinden, mede door toedoen van zijn moeder, die tenslotte al haar eigen sores heeft, stapelt zich op. 'Xavier was nog geen jood, maar wel slachtoffer. Het begin was er.' Dat levert een wonderlijke leeservaring op, vergelijkbaar met die bij Thomas Rosenbooms boeken: de geboekstaafde malheur is eigenlijk te erg om te lezen en tegelijkertijd maken de lachspieren overuren. Had Grunberg dat de gehele roman volgehouden, dan luidde het oordeel: groot vakman, groot komisch talent, puik amusement. Maar nee, hij zet hoger in. Op zeker ogenblik verandert de toon van het verhaal, bij een gesprek van Xavier met zijn moeder. Ze vertelt dat ze hem als baby heeft willen vergiftigen, om van het gedoe af te zijn en haar mans aandacht terug te winnen. Hij stelt zich in dit gesprek kwetsbaar en ernstig op en als zodanig detoneert het in vergelijking met het voorgaande. Ook al volgen we Xavier nog steeds op zijn pad, vanaf dat moment staat Grunberg hem toe om méér te zijn dan een karikaturaal aangezet komisch karakter.

Die veranderde toon komt het gedurigst tot uiting in de beschrijving van de homoseksuele relatie van Xavier en Awromele. Ook hier breekt de ernst door, zeker als de twee elkaar beloven om daarbij geen gevoelens voor elkaar te hebben - een illusie, allicht. Maar zelfs de liefde blijkt voor Grunbergs personages geen safe haven: Xaviers potsierlijke jongensdroom moet volvoerd worden. Stap voor stap volgt het met ondergangssymboliek bezwangerde De joodse messias Xaviers levensfeiten. Daarbij maakt Grunberg geraffineerd gebruik van de biografie van Hitler, en ook van levensfeiten van populistische leiders - als Pim Fortuyn. Niet zelden gespiegeld: Hitlers mislukte kunstenaarschap resoneert in Xaviers talentloze pogingen om zich als schilder te manifesteren. En de dagen in de Führerbunker herleven bij Xaviers vergelijkbare levenseinde. Dankbaar benut Grunberg ook de apocriefe verhalen rond Hitler: zijn joodse afstamming, zijn homoseksualiteit en meer.

Aldus neemt de grimmigheid in De joodse messias toe, in een vloeiende, maar onvoorspelbare lijn naar het bloedstollende einde. Het absurde blijft gehandhaafd, bijvoorbeeld in de verering door de Israëlische bevolking van Xaviers afgesneden teelbal, bewaard in een flesje met alcohol. Hij heeft dat lichaamsdeel Koning David genoemd. Maar uiteindelijk, zeker wanneer massavernietiging door nucleaire wapens en zelfs de ondergang van de wereld dreigt, is het met het lachen gedaan. 'Onze enige troost is de vernietiging,' zegt Xavier en die woorden maakt hij waar. Awromeles jongere zusje Rochele had zich het hele verhaal lang de Messias als pelikaan voorgesteld, en als een moderne Kassandra krijgt ze gelijk. Niet omdat de pelikaan een bekend beeld van Jezus is uit de christelijke iconografie, maar als voorstelling van zo'n nucleaire aanval. Eerder ontspon zich deze dialoog tussen Xavier en Awromele: 'Kunnen we de komst van de Messias niet opwekken?' 'Nee, dat kun je niet opwekken. Het zijn geen weeën. Wat denk je nou.' Toch zal het Xavier lukken. Niet hijzelf en evenmin zijn teelbal is de messias. De messias blijkt de totale vernietiging.
En dan. De joodse messias is uit en we kunnen met juichende adjectieven gaan strooien: spannend, geestig, ontroerend, maar ook gruwelijk, ziek, macaber, zwart en vooral duivels. We kunnen constateren dat Grunberg per boek groeit. Bij De asielzoeker, dat binnenkort de AKO Literatuurprijs móét gaan winnen, was de gedachte al: waar moet dat heen?

Het antwoord ligt voor ons: een roman waarin hij niet alleen nog meer beheersing als romancier tentoonspreidt, maar waarin hij zijn greep op de wereld nog verder laat strekken. In zijn eerdere werk figureerde al een messias-gelijkende figuur, maar nu - en dat is nieuw - is zelfs het lot van de gehele mensheid in het geding. De Derde Wereldoorlog komt eraan en we zijn kansloos en gedoemd. 'Het laatste wat sterft is hoop.' De grote vraag blijft na lezing van Grunbergs uitzonderlijke roman met zo'n grootste inzet, waarin hij zowel de geschiedenis als de toekomst naar zijn hand zet: wat wil de auteur?

Het zal hem niet alleen om literair spel gaan, of om tijdverdrijf. Daarop duidt ten eerste de omvang van het boek al niet (zo'n vijfhonderd pagina's) en ook de consistentie van zijn thematiek. De joodse messias echoot al zijn andere werk. Of, beter gezegd: het eerdere proza sublimeert in deze roman: van de slapstick en de viering van het leven in de boeken onder zijn eigen naam en de verlustiging in het kwaad in de Marek van der Jagt-titels. Voor een waarheidzegger, die zijn drammerige wereldbeeld wil uitventen, toont hij zich in de verhaalwendingen weer te lucide. Nochtans zal degene die al Grunbergs boeken (dus ook die van zijn heteroniem Van der Jagt) achtereen leest, geïnfecteerd worden door een volstrekt illusieloze visie. Op bijna alles en iedereen. Bijna, want er is een uitzondering: zijn literatuur. Het heeft er alles van dat Grunberg zich teruggetrokken heeft in zijn fictie, van waaruit hij de wereld bestiert. Ergens in De joodse messias staat: 'Omdat alle betekenis fictie was, een product van overijverige fantasie.' Hij verklaart de wereld tot fictie en annexeert die wereld daarmee. Buiten de wereld van zijn fictie mag geen grasspriet groeien. Maar hoe leefbaar is die wereld als in De joodse messias, ten aanschouwe van ons, de wereld vergaat? Hoe lang blijft Grunbergs laatste bastion bestand tegen zijn nihilisme? Er zijn twee antwoorden mogelijk: óf De joodse messias is zijn laatste roman, óf hij vindt een uitweg in zijn volgende boek.
Het ideale moment dus voor een nieuw heteroniem.