Arnon Grunberg
Trouw,
2004-09-18
2004-09-18, Trouw

In de lach schieten om 'Mein Kampf'


Andrea Bosman

Arnon Grunberg (1971) was even over uit New York om zijn nieuwe roman te promoten. De inhoud is controversieel, beweert zijn uitgever. Maar kan een boek wel taboes doorbreken?

'De werking van literatuur is minimaal.'

In 'De joodse messias', de nieuwe roman van Arnon Grunberg die deze week verscheen, vinden de hoofdpersoon Xavier en zijn geliefde Awromele een gelikte uitgever die bereid is hun Jiddische vertaling van 'Mein Kampf' uit te geven. Hij mikt op de 'bovenkant van de markt'. "De uitgever zegt dat we het taboeloze tijdperk gaan betreden, en dat het goed is een laatste taboe bij de kladden te grijpen', zegt Awromele.

De passage leest als een verwijzing naar de roman zelf, die wemelt van bij de kladden gegrepen taboes, vooroordelen en cliches. Uitgeverij Vassallucci kondigde Grunbergs nieuwe boek met enige gretigheid aan als een 'controversiele roman'. Een passende slagzin voor een schrijver die soms graag een parodie lijkt te maken van zijn schrijverschap.

Toch zou Grunberg zijn boek zo niet aanprijzen.

"Je maakt de controverse bij voorbaat al belachelijk. Tegelijkertijd vraag ik me af of een roman ueberhaupt nog controversieel kan zijn. De werking van literatuur is minimaal en vooral onderhoudend. Dat is jammer voor een schrijver. Ik streef er wel naar mijn lezers in verwarring achter te laten. Maar ik dacht niet: ik ga een provocerende roman schrijven. Wel: ik ga geen rekening houden met allerlei fijngevoeligheden, ik ga niet uitleggen dat de holocaust iets verschrikkelijks is. Dat vind ik beneden mijn waardigheid en die van de lezer. Ik speel juist met die cliches om te laten zien hoe ze gebruikt worden en naar mijn idee ook weer sterker terugkeren. Als je wilt bewijzen dat dit een antisemitisch boek is, dan kan dat. En dan is het ook een antimoslim-, een antihomo-, een antivrouwenboek. Maar dan heb je wel slecht gelezen.'

'Zoals sommige vrouwen vragen om verkrachting, zo vragen sommige joden kennelijk om een pogrom', denkt Xavier als hij hoort dat de vader van zijn vriend, een rabbijn, gemeenschapsgelden heeft verduisterd. 'De joodse messias' vertelt, in een notendop, het verhaal van Xavier, schooljongen uit Bazel, kleinzoon van een SS'er met zachte handen. Xavier wil het lijden leren kennen en besluit om het Joodse volk te gaan troosten. Hij krijgt een relatie met een Joodse jongen, Awromele, laat zich besnijden en verliest daarbij een teelbal, die hij in een potje sterk water bewaart. De teel-bal gaat steeds meer een eigen leven leiden. Xavier noemt hem koning David. Later zal het volk van Israel, waar hij langs een omweg ministerpresident van wordt, de bal in het potje als 'de verlosser' gaan zien, daarbij ondersteund door nieuwe theologische inzichten. Uiteindelijk leidt de niet-Jood Xavier het Joodse volk opnieuw naar de ondergang.

De overeenkomsten tussen Xavier, een mislukt kunstenaar met een teelbal en volledig ontspoorde ambities, en Adolf Hitler zijn evident. Maar Hitler zelf wordt in het boek steeds aangeduid als 'Je-weet-wel-wie'. Terwijl bijna elk denkbaar taboe wordt gebruikt, is alleen al het uitspreken van zijn naam onmogelijk.

In Duitsland is net 'Der Untergang' in premiere gegaan, een veelbesproken film waarin Hitler voor het eerst als mens van vlees en bloed figureert. Grunberg, even teruggekeerd uit New York voor de presentatie van zijn boek, zag er fragmenten van op televisie.

"Ik was eigenlijk teleurgesteld. Weer dat geschreeuw, dat hysterische, ik dacht: dit ken ik toch al? Daarom wilde ik ook geen gefictionaliseerde Hitler in mijn boek, zoals Mulisch doet in 'Siegfried'. Je blijft er toch de echte Hitler doorheen zien. Ik wilde ook niet zozeer het kwaad laten zien, het gaat mij eerder om de verwording van goede bedoelingen, het fanatisme dat ermee gepaard kan gaan. En de vraag: verwachten we niet te veel van onszelf?'

"Ik heb me in Hitler verdiept, ik ben 'Mein Kampf' gaan lezen en dan zie je een heel andere Hitler terugkeren dan in een film als 'Der Untergang'. Het boek is veel beschaafder, als ik dat woord mag gebruiken, dan alle cliches en vooroordelen die je daarover kunt hebben. Het betoog wordt rustig opgebouwd, bijna wetenschappelijk, hypnotiserend. Dat is ook precies het gevaar, die kalme toon, ver weg van het gebral in propagandafilms waarmee je het associeert. Hitler was begaan met kunst. Een paar maanden voor de invasie in Polen zei hij tegen de Britse ambassadeur: ik ben eigenlijk geen politicus maar een artiest. Een paar dagen voor de val van Stalingrad hield hij zich bezig met een tentoonstelling, hij vond het heel belangrijk dat theatervoorstellingen en opera's doorgingen, anders zou het Duitse volk gaan wennen aan een leven zonder cultuur.'

'Mein Kampf' zou vrij verkrijgbaar moeten zijn, vindt Grunberg. "Vooral het begin is interessant, als hij uitlegt waar hij is geboren, waarom hij kunstschilder is geworden, waarom hij naar Wenen is gegaan, hoe hij de Joden in verband brengt met het bolsjewisme, de sociaal-democratie en de moderne kunst: de drie grote kwaden. Misschien is het wel mijn morbide kant, maar ik moest ook heel vaak lachen. Een van die passages staat in het boek, waarin hij Schopenhauer opvoert die zegt dat de Jood niet anders kan dan liegen. Het krijgt daar bijna een meelijwekkende toon! Ik lees het in 2004, met alle kennis en afstand die ik nu voel. Er wordt altijd gezegd: als de mensen het toen hadden gelezen, dan hadden ze het geweten. Je kunt ook denken: waren ze dan niet ook heel erg in de lach geschoten? Maar misschien is dat een te hoopvolle gedachte.'

In het hilarische, treurige, krankzinnige universum van 'De joodse messias' voert Grunberg volkomen vanzelfsprekend een Ierse intellectueel op die de oorlog van de nazi's - en daaraan gekoppeld de jodenvervolging - een preventieve noemt. Hadden ze die af kunnen maken, hadden we nu - Xavier bedreigt als premier van Israel de wereldvrede - niet allemaal moeten vrezen voor ons leven. Deze Ier adviseert het gedachtegoed van de naziideologen er nog maar eens op na te slaan. Zo gek was dat nog niet. Ondenkbaar?

"Misschien niet over een paar jaar, maar ik vind het niet ongeloofwaardig. Na 11 september - daarvoor ook al maar daarna is het pas echt doorgedrongen in de westerse wereld - is Israel steeds vaker gelijkgesteld met nazi-Duitsland. Door mensen als de Portugese Nobelprijswinnaar Jose Samarago, door Gretta Duisenberg. Ik maak me er niet kwaad om maar pro-beer dit soort dingen ten einde te denken. Wat als er een atoomoorlog uitbreekt, als Israel - zoals volgens velen - de hele wereldvrede in gevaar brengt? Zeker na Irak heeft het begrip 'preventieve oorlog' een dubbele lading gekregen, in die zin is het niet ondenkbaar dat er iemand opstaat en zegt: de oorlog tegen de Joden was een preventieve.'

De moeder van Xavier vindt haar perfecte minnaar in een Italiaans keukenmes dat haar eindelijk weer iets laat voelen. De rabbijn weet niet meer op wie hij nou eigenlijk wacht, op de messias of op de antisemiet. Awromele wordt bijna doodgeschopt door vier jongens die de christelijke denker Kierkegaard citeren. De ironie is noodzakelijk, zegt Grunberg. "Maar het is hopelijk geen makkelijke ironie die alles onschadelijk maakt. Ze komt voort uit het idee dat de schrijver geen absolute stelling neemt, en zegt: dit en dit wil ik bewijzen. Voor mij betekent schrijven juist dat die absolute positie niet mogelijk is, dat je niet over het absolute kwaad kunt spreken, omdat je het daardoor aan het zicht onttrekt, mythologiseert.'

In het Joods Journaal van deze maand interviewt Arnon Grunberg zichzelf. Hij wil herinnerd worden als de man die poogde op een menselijke manier een einde te maken aan de mensheid. "Ja, dat is een uitspraak van Flaubert uit zijn brieven, dat de ware schrijver schrijft om de mensheid te schaden. Hij noemt als voorbeelden Rabelais en Byron. De heersende moraal - 'normen en waarden' - is op het eerste gezicht zeer humaan, juist, menslievend, vredig. Tegelijkertijd moet je concluderen dat die moraal in praktijk niet alleen vaak niet de gewenste effecten heeft, maar ook de oorzaak is van misstanden.'

"Ik pleit, als romanschrijver, voor een realistischer kijk op de mens. Als een waardeloos wezen - wat niet hetzelfde is als zinloos. Een waardeloos wezen dat geregeerd wordt door pijn, door de angst ervoor, door het verlangen ernaar, door de vlucht ervoor, door de nieuwsgierigheid ernaar. Elke moraal die dat ontkent zal uiteindelijk tot het tegenovergestelde leiden van wat zij wil bewerkstelligen. Het waardeloze van de mens is ook geen excuus voor uitroeiing. Elke moralist zal zich bewust moeten zijn van het waardeloze karakter van zijn moraal en van het waardeloze dat hij verdedigt. Dat is een noodzakelijke ironische positie. Ironisch omdat het per definitie een paradox is het waardeloze te willen verdedigen, maar bij gebrek aan iets waardevols is het de enige positie die overblijft. Ontkenning van het waardeloze is verraad aan het leven, en verraad aan het leven betekent dat men of vroeg laat een handlanger wordt van de dood.'