Arnon Grunberg
Vrij Nederland,
2000-09-30
2000-09-30, Vrij Nederland

'Want dat was ik. Schrijver in hart en nieren'


Jeroen Vullings

Het regent klachten onder literaire uitgevers hoe moeilijk het wel niet is hun debutanten onder de aandacht te brengen van het besprekersvolk. Die verwijten zijn niet ongegrond. In een klimaat waarin in razend tempo boek na boek verschijnt, zowel literatuur van eigen als van buitenlandse bodem, moet er nu eenmaal streng worden geselecteerd. Al die titels 'waar je niet omheen kunt' slokken de ruimte in de katernen op. Aldus passeert menig debuut onbesproken. Geen wonder dat in het streven naar media-aandacht geen middel onbeproefd blijft. Als je de bijgevoegde promotiebrochures mag geloven, verschijnt iedere week wel een 'opvallend en meeslepend meesterwerk van een nieuw, eigenzinnig jong talent'. De presentatie van zo'n boek krijgt niet zelden de allure van een happening waarbij Bekende Nederlanders en andere Grote Namen de aanstormende 'aanwinst' publiekelijk alle eer bewijzen. Weliswaar vaak met de schaamteloze toevoeging dat ze het boek in kwestie nóg niet gelezen hebben, maar dat geeft niks. Het is tenslotte feest. Een hoogtepunt in deze ontwikkeling is dat nu zelfs de Dichter des Vaderlands bereid is gevonden het slechtste debuut van deze eeuw in te zegenen: Cor Vos' roman Lydia. Het is voor Gerrit Komrijs welbevinden te hopen dat hij dit opgerekte prul inderdaad niet gelezen heeft. In Lydia gaat de zelfverklaarde want ongepubliceerde schrijver Jasper Landman naar de grote stad Amsterdam om schrijver te worden. En later naar Lissabon, de stad van Pessoa - ook een schrijver. 'Hij had een heleboel heteroniemen,' Stilistisch is Lydia klungelwerk: 'Wanneer oma kwam logeren hing er een sfeer in huis die alles verbood wat leuk was.' Voorts is het zéér dun van inhoud en compositie. Van andere bakens als thematiek, gedachtengoed, humor of evocatie is geen sprake; karakters of liever: de aanzetten daartoe komen niet uit de verf. Wat overblijft is de herhaaldelijk geuite wens schrijver te worden: 'Want dat was ik. Schrijver in hart en nieren.' Rest de pijnlijke vraag: hoe onbevoegd moet een uitgever zijn om zo'n debuut 'met trots' uit te brengen? Mediarumoer is geen gegarandeerde hulp bij het lokaliseren van een sterke eersteling in de amorfe debutenberg. Zo verscheen Marek van der Jagts verfrissende originele roman De geschiedenis van mijn kaalheid zonder enige stampij, in alle stilte. Het enige uiterlijk vertoon is het leeslint waarmee het boek is toegerust. In een begeleidend schrijven aan de pers zegt de in Wenen woonachtige Van der Jagt (1967) kortweg: 'De geschiedenis van mijn kaalheid ligt voor u, ik hoop dat het zal doen wat ik niet kan en wil: tot u spreken.' Origineel, al doet Van der Jagt in droogkomieke passages denken aan wat Arnon Grunberg op dat vlak te bieden heeft. En is het mogelijk de tekst op verwijzingen (naar bijvoorbeeld Thomas Bernhard) uit te spitten en De geschiedenis van mijn kaalheid in een Midden-Europees literair kader te plaatsen. Toch heeft Van der Jagts debuut een onmiskenbaar eigen stem. Eerst die afzonderlijke titel. Van der Jagt opent zijn roman met een welhaast programmatische alinea: 'Ik ben vroeg kaal geworden. Dat het niet lang op zich zou laten wachten heeft er altijd al ingezeten, maar dat het zo vroeg zou gebeuren kwam toch als een verrassing. Dit is de geschiedenis van mijn kaalheid, en ik ben niet van plan hierna ooit nog één woord op papier te zetten. Sommige schrijvers hebben maar één boek in zich en die schrijven dan over een oorlog, een gruwelijke ziekte, een verdwenen dochter die na vier jaar in een waterput wordt teruggevonden. De geschiedenis van mijn kaalheid steekt daar povertjes bij af, maar ook kleine geschiedenissen kunnen belangrijk zijn.' Dan volgt een witregel en zijn we afgedaald in de petite histoire: 'Mama was een statige, kille vrouw die goede dingen voor arme mensen deed, maar die toch niet op reis kon zonder haar koffer met diamanten.' Maar zo klein blijkt die geschiedenis niet te zijn. Tegen het slot verzucht de verteller, die Marek van der Jagt heet: 'De geschiedenis van mijn kaalheid had ook De geschiedenis van verspild talent kunnen heten of van geen talent. Ook De geschiedenis van mijn middelmatigheid had gekund, maar wat zei mama ook alweer? Als je in een donkere hoek van de kamer staat, moet je geen plattegrond van de stad willen tekenen. Van alles wat afwezig is, is mijn hoofdhaar het minste en juist daarom leek dat verrukkelijke woordje kaalheid mij het beste.' Maar evengoed had Van der Jagts roman De geschiedenis van een moedermoordenaar kunnen heten of Wat mij tot zelfmoord dreef. De geschiedenis van mijn kaalheid speelt in Wenen en uiteraard kan de echo van Freuds ziektegeschiedenissen niet genegeerd worden in de titel. Minder eenvoudig is het om precies vast te stellen waaronder de adolescent Marek het meest lijdt. Vermoedelijk is dat zijn moeder, een bigger-than-life-karakter: te groot voor het huwelijksbestaan, voor de seksuele moraal, voor een arbeidzaam bestaan, voor haar schare minnaars en uiteindelijk voor het leven zelf. Maar Van der Jagt schrijft op een gegeven ogenblik niet voor niets: 'Maar bijzaken werden hoofdzaken en omgekeerd.' Want wat spruit uit wat voort? De verpletterende soevereiniteit van de moeder, het leven in een volstrekt neurotisch gezin: de openlijk overspelige moeder die niets wil eten, de vader die de schijn van een normaal gezin probeert op te houden, maar zijn kroost wekelijks zonder enige aanleiding ranselt om hen voor te bereiden op de klappen die ze in het leven zullen krijgen. Dan is er nog de oudste zoon Daniël die de hele tijd flauwvalt, de andere zoon Pavel die zijn handen met olie inwrijft in de hoop dat hij daardoor een groot musicus zal worden. En de jongste, Marek, die na een onverkwikkelijke nacht met twee Luxemburgse meisjes zucht onder hun vonnis: 'Je hebt de penis van een dwerg. Zo voelt een vrouw niets.' Waarna hij, vanuit de overtuiging dat hij per ongeluk in een verkeerd lichaam is terechtgekomen, gehurkt voortwandelt door de stad. De geschiedenis van mijn kaalheid is een ironische titel: Van der Jagt vergast ons allerminst op het chronologisch verslag van een ziekte. De geëvoceerde wereld in zijn anekdotisch rijke roman is die van smoezelige kelners, verliefde bloemisten, excentrieke zielkundigen, treurige landverhuizers, 'gevallen' zangeressen in dubieuze cocktailbars, bronstige middelbare dames en onpeilbaar leed, vergane glorie en decadentie. En vooral van krankzinnige schijnbaar alledaagse, mistige conversatie. Een tekenlerares verklaart ongevraagd: 'Ik ben van hand tot hand gegaan op het eiland Sylt.' Van der Jagt houdt de touwtjes in zijn verhaal als een volleerd romancier in handen. Uit zijn boek komt een onalledaagse, labyrintische wereld naar voren waarin de ene absurde en chaotische situatie de andere afwisselt. Pas na het zoveelste lachsalvo realiseer je je wat voor verschrikkelijks er nu weer aan de orde is geweest. Zelfs de meest onschuldige mededelingen hebben een wrange ondertoon. 'Ja,' zei ze, 'mijn beste vriendin is blind. Daarom ga ik altijd naar de bibliotheek om wat boeken voor haar op cassette te lenen. Het liefst hoort ze Isabel Allende.' Van der Jagts humor is die van een sluipwesp in een potje. Eén ding is zonneklaar: in zijn groteske versie van Wenen loopt geen normaal mens rond. En omdat zijn tekening zo vederlicht en komisch is, trap je tegen het slot in Van der Jagts geraffineerd opgezette val. Mareks constante zoektocht naar de amour fou is op zijn best te zien als een onhandige vorm van Muttersuche; zijn moeder liet zich immers slechts leiden door haar verlangen naar schoonheid. Door zijn adolescente geploeter op het amoureuze pad, door zijn waanideeën en al die rare types met wie hij van doen heeft, juist in die schimmige stad in dat onwezenlijke land waar hij geen kant op kan, lijkt zijn tragiek minder erg dan die in feite is. Tót de slotalinea, wanneer blijkt dat we een kroniek van een aangekondigde, maar ook door ons niet serieus genomen zelfmoord gelezen hebben. 'Van de zomer ga ik terug naar Schliersee. In mijn eentje. Wandelen. Ik ben van plan de trein naar Bayrischzell te nemen. Vlak bij het station is een pizzeria waar ze bijzonder aangename pizza's bakken. Bayrischzell is het einde van de wereld, daarna komt er niets meer en daarna nog meer bergen en ten slotte Oostenrijk.' Van der Jagt had ons in het begin al gewaarschuwd: 'Dit is de geschiedenis van mijn kaalheid en ik ben niet van plan hierna nog ooit één woord op papier te zetten.' Laten we hopen dat die woorden op het personage slaan en niet op de schrijver Marek van der Jagt. Anders pleit ik, in dit uitzonderlijke geval, voor een handtekeningenactie.