Arnon Grunberg
Noordhollands Dagblad,
2000-09-29
2000-09-29, Noordhollands Dagblad

Een leven lang wachten op applaus


Nico de Boer

'Dit is de geschiedenis van mijn kaalheid, en ik ben niet van plan hierna ooit nog één woord op papier te zetten.' Klare taal, en zelden zal men die op deze manier bij een debutant aantreffen. Maar Marek van der Jagt (1967) is een uitzondering, zoals hij ook met 'De geschiedenis van mijn kaalheid' een uitzonderlijke roman schreef. Tenminste, wanneer we Van der Jagts boek vergelijken met al die andere prozadebuten waarmee we tegenwoordig om de oren worden geslagen. Elke week verschijnt wel ergens een debuut dat met veel tamtam en niet zelden als een nieuw meesterwerk wordt aangekondigd, terwijl het in werkelijkheid het zoveelste waardeloze prul blijkt te zijn. Van der Jagts boek is anders. De titel is intrigerend, al zal het kale of kalende heren op zoek naar (h)erkenning misschien teleurstellen omdat die kaalheid voornamelijk terloops ter sprake komt. Nieuwsgierig maakt de verzekering dat 'De geschiedenis van mijn kaalheid' Van der Jagts eerste en tevens laatste boek zal zijn: 'Sommige schrijvers', schrijft hij, 'hebben maar één boek in zich, en die schrijven dan over een oorlog, een gruwelijke ziekte, een verdwenen dochter die na vier jaar in een waterput wordt teruggevonden. De geschiedenis van mijn kaalheid steekt daar povertjes bij af.' Deze schrijver zal er na deze roman dus verder het zwijgen toe doen, een volgend boek zou er maar bleek bij afsteken. Beweert hij. Want is 'De geschiedenis van mijn kaalheid' wel een zuivere autobiografische roman? Schrijver en hoofdpersoon van het boek vallen weliswaar samen, beiden heten immers Marek van der Jagt. Maar wie naar het bijgaande schrijversportret kijkt, ziet geen vroeg kale(nde) dertiger. Hebben we hier te maken met een gimmick? Een slimme verkooptruc? Van de informatie die de uitgeverij verstrekt, word je niet veel wijzer. Marek van der Jagt is volgens die gegevens geboren in Wenen, als zoon van een Nederlandse vader en een Duitstalige moeder. Hij studeerde filosofie en werkt nu in een drogisterij in Wenen. Een Oostenrijker dus die schrijft in het Nederlands? Het maakt de verwarring, én de fascinatie, alleen maar groter. Het enige wat echter telt is het boek. In 'De geschiedenis van mijn kaalheid' vertelt filosofiestudent Marek van der Jagt over zijn zoektocht in zijn geboortestad Wenen naar de 'amour fou', die als een rode draad door het verhaal loopt. Het verhaal wordt opgediend als een terugblik, vlak nadat de moeder is gestorven. De verteller Marek is de jongste telg van een rijkeluisgezin, een gezin van snobs. Hij zoekt een liefde 'die niet tot geluk leidt, die niets met geluk te maken wil hebben en die toch de moeite waard is'. Hij is 'gezegend met een uiterlijk waar mensen blijkbaar graag naar kijken', en maakt indruk 'omdat ik zo weinig zei. Zelfs de kleuterjuffrouw had mijn verlegenheid voor wijsheid aangezien'. Het huwelijk van zijn ouders is liefdeloos. Zijn vader doet in verzekeringen, hij is een man wiens 'genegenheid' beperkt blijft tot het verkopen van oorvijgen. De buitenissige en overspelige moeder flaneert door het leven 'alsof het een stuk was dat te min was voor haar acteerkwaliteiten'. Toch koestert de jongen een grote genegenheid voor deze vrouw wier amoureuze leven in Wenen 'op straat lag'. Marek is een antiheld, die streeft naar het hoogste bereikbare, en tot de slotsom komt dat hij in alles middelmatig is, dat er niet meer in zit. Hij is een charmante schlemiel, even naïef als vroegwijs, en soms onweerstaanbaar geestig. Op zoek naar de 'amour fou' ontmoet hij onder anderen twee Luxemburgse meisjes met wie hij en zijn oudere broer Pavel een tumultueuze nacht doorbrengen. Ze bezorgen hem, in weergaloze scènes, een nieuwe obsessie, wanneer hij beseft dat zijn geslacht van een dwergachtige kleinheid is, een 'visgraat ter grootte van een teen'. Als zijn moeder ernstig ziek is, reist hij met haar naar een Beiers vakantieoord, waar ze samen een bergwandeling maken die noodlottig afloopt. Tomatensoep Wie zinnen leest als 'De tomatensoep was al opgediend. Wij aten drie keer per week tomatensoep, want papa hield van tomatensoep', vreest aanvankelijk van doen te hebben met een epigoon van Arnon Grunberg, het enfant terrible van de Nederlandse literatuur en een generatiegenoot van Van der Jagt. Zelfs hun thematiek stemt overeen, ofschoon Van der Jagts wereldbeeld minder pessimistisch en hopelozer is dan dat van Grunberg. Maar Grunberg is niet te imiteren, en Van der Jagt een Grunbergkloon noemen is onzin. Van der Jagt beschikt over een eigen toon. Hij worstelt niet met de taal zoals veel andere schrijvers, hij spéélt ermee. Het boek staat vol mooie zinnen en verfrissende vergelijkingen: 'God zegen je,' zei ze en weer kwam de lucht van oude wijn uit haar mond. Sinds die dag zijn god en de adem van mevrouw Blumenthal onlosmakelijk met elkaar verbonden.' Na Mareks azrmzalige vrijage met het Luxemburgse meisje 'stonden wij in de salon als feestgangers die te laat hadden gemerkt dat het feest was afgelopen.' De oudere broer wordt vergeleken met mensen 'die hun hele leven op applaus wachten en pas vlak voor hun dood tot de ontdekking komen dat ze voor een lege zaal hebben staan spelen'. En Pavel en zijn vriendin-voor-een-nacht 'kleefden aan elkaar als kauwgum aan een schoen'. Ronduit flauw daarentegen, op het melige af, is Van der Jagt soms ook, onder andere wanneer de verteller de hurkloop beoefent om zich beter te kunnen inleven in het perspectief van een dwerg. Mooi is weer de ironie, die soms reviaanse trekjes heeft. En of Van der Jagt na zijn prozadebuut nu verder zal zwijgen of niet, hij schreef met 'De geschiedenis van mijn kaalheid' in elk geval een van de verrassendste en leukste boeken van het jaar.