De wereld van de anus ; Dood en pijn tellen hier niet
Rob Schouten
Toen in 2000 het debuut 'De geschiedenis van mijn kaalheid' van Marek van der Jagt verscheen, werd door diverse critici direct de mogelijkheid geopperd dat het de auteur Arnon Grunberg was, die zich van het pseudoniem Marek van der Jagt bediende. Stijl en thematiek deden aan Grunberg denken en het vermoeden werd alleen nog maar bevestigd doordat Van der Jagt nergens te vinden was, ook niet bij de uitreiking van de Anton Wachterprijs voor zijn debuut opdook en dat zijn e-mailtjes voortdurend vanuit New York kwamen (waar Grunberg resideert), terwijl Van der Jagt beweerde in Wenen te wonen.
Inmiddels berichtte NRC afgelopen weekend dat een Italiaanse computer, die boeken op significante stijlkenmerken kan onderzoeken, de Van der Jagt-Grunberg-identificatie wetenschappelijk had bevestigd, zodat we niet langer hoeven te twijfelen. Toch ben ik nog niet helemaal voor het idee gewonnen. Van der Jagts zojuist verschenen tweede roman 'Gstaad 95/98' mag dan wel een wonderlijke, van erotiek bezeten verwantschap met Grunbergs boeken vertonen, het is toch veel minder schelms dan de gemiddelde roman van Grunberg. Als Grunberg hierachter zit, dan is het in elk geval een bewijs van zijn veelzijdigheid en zijn talent om behalve leuke praatzieke boeken ook een volwaardige roman te schrijven.
'Gstaad 95/98' doet in de verte denken aan de intrigerende roman 'Het parfum' van Patrick Susskind. Ook hier het subversieve verhaal van een zonderlinge jongen die zijn eigen geobsedeerde gang door het leven gaat, onaangepast en asociaal voor de buitenwereld maar harmonieus in zichzelf. En ook hier een meisje dat het slachtoffer wordt van zijn vreemde driften. In 'Gstaad 95/98' schildert de auteur de levens en de omzwervingen van twee merkwaardige zielen, het Duitse kamermeisje Mathilde en haar zoon FranCois Lepeltier, gewonnen bij een passerende Franse donshandelaar die nog voor de geboorte sterft.
Wie de uiterlijke omstandigheden van het stel bekijkt moet welhaast constateren dat het gaat om een kleptomane met haar autistische kind, maar zo zit dit boek niet in elkaar. Wij krijgen het verhaal vanuit het perspectief van de hoofdpersonen en Mathilde en FranCois vormen een merkwaardig soort symbiotische eenheid, voor wie de wereld juist een harmonieus, 'goed' en bevredigend rijk is. Zij is een stelende reuzin, hij is achterlijk en heeft eczeem maar voor elkaar zijn ze genoeg. Ze rekenen zichzelf tot de 'onsmakelijken', maar dat is dan ook precies waar ze willen thuishoren; niet in de wereld van de schone buitenkant maar in die van de groezelige lichamelijkheid of, zoals FranCois aan het meisje Olga uitlegt: 'De wereld die zal komen, Olga, is de wereld van de anus. God heeft ons geschapen, omdat Hij een anus nodig had.' Het is deze omkering van het geijkte beschavingspatroon dat 'Gstaad 95/98' voedt.
Het boek heeft weliswaar de naam van een schoon wintersportoord maar het is de anus-wereld van de onsmakelijken die het uitzicht van de personages bepaalt. Ze snuffelen aan elkaar, sperren elkaars billen open om in de ingewanden te kijken, hun lakens ruiken naar seks, de moeder vraagt haar zoon een tampon te verwijderen, een oude man zuigt op de geslachtsdelen van de kwijlende FranCois, FranCois likt de urine van zijn moeder op. Dit is kortom de wereld van het puur lichamelijke, een dierlijke mensenwereld. Een wereld ook die, ondanks zijn schijnbare pervertering door diefstal en smerigheid, vol van pure liefde is: 'Zo goed was deze wereld dat iedereen zijn plaats had. Er was orde in de chaos. Er waren bewakers en er waren bewaakten, en ik was de wildste bewaker. Als je bereid was je ogen te openen, kon je overal liefde zien.'
Dat idee van mensen, 'onsmakelijken', die elkaar bewaken, kun je letterlijk nemen: ze zorgen voor elkaar en letten erop dat de ander niet wegloopt, maar het heeft ook een duidelijk seksuele kant; ze paren en vozen voortdurend ongegeneerd met elkaar. Dat geldt ook voor de 'ontferming' waarvan in het boek sprake is, de ontferming die deze mensen voor elkaar hebben uit zich in de geslachtsdaad. Dat heeft allemaal op het eerste gezicht misschien iets ridicuuls en pornografisch maar in feite gaat het hier om een soort mythe waarin de auteur probeert te breken met bestaande ideeen: niet de beschaving is het kenmerk van de mens maar zijn animale inslag, hij is zoals de apen. In dat opzicht is trouwens inderdaad een duidelijk verband te bespeuren met het centrale idee in 'De mensheid zij geprezen, Lof der Zotheid 2001', dat Arnon Grunberg naar aanleiding van het Erasmusjaar schreef: het tekort van de mens, zijn asociale en wrede gedrag vormen geen afwijking maar maken zijn essentie uit. Hoe ontregelend die visie werkt, moge blijken uit de volgende passage, waarin de hoofdpersoon een oudere, felbegeerde vrouw belikt: 'Ik stak mijn tong dieper in de billen van mevrouw Ceccherelli.
Ze rook heerlijk, en ze smaakte nu naar aardappelschillen, sappige aardappelschillen met nog dikke stukken aardappel eraan, zoals de aardappelschillen van de politieke vluchtelingen. Ik wist dat ik nu dichter bij God was dan ik ooit zou komen. Zo had God het bedoeld. Zo wilde Hij dat wij deden, zo had Hij ons het liefst.' Natuurlijk, de lezer kan zich hierdoor laten schokken maar Marek van der Jagt slaagt erin te suggereren dat onze bestaande beschaafde wereld ook maar een kwestie is van een bepaald soort conventies en een bepaald soort taalgebruik. Op die manier doet hij in zekere zin een gooi naar een kafkaeske opvatting van het bestaan: wat voor de buitenwereld niet lijkt te kloppen, is voor de bewoners zelf vanzelfsprekend en aanvaardbaar. Het is een opvatting met duidelijk religieuze dimensies, of zoals FranCois ergens zegt: 'Deze maatschappij is een tijdelijke, de weeffouten zijn legio en onherstelbaar. Maar Gods maatschappij is stukken minder tijdelijk.'
Intussen bewegen deze mensen zich in een wereld die hen slechts kan vervolgen en afkeuren. Moeder Mathilde steelt alles wat los en vastzit van haar werkgevers en klanten, FranCois begint een illegale tandartspraktijk (lekker in die gapende mondholtes kijken) en ontvoert en doodt een meisje; dood en pijn tellen niet in deze 'voortreffelijke' wereld want ze richten geen psychische schade aan. Dat zijn heel ingewikkelde gedachten die haaks staan op ideeen van onze beschaving. Daarom ook ontregelt deze roman de lezer, zoals de eerder genoemde roman van Susskind, of 'De Elzenkoning' van Michel Tournier, en 'Elementaire deeltjes' van Michel Houellebecq ontregelen: ze brengen een menselijke staat in beeld, die we dachten achter ons gelaten te hebben. In 'Gstaad 95/98' is de westerse, christelijk-humanistische cultuur slechts een vernislaagje waar de deelnemers geen enkele boodschap aan hebben. En dat zet je ernstig aan het denken.